Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/640

Deze pagina is gevalideerd

— 230 —

den aan, waarop men zich nog heden ten dage beroept, en hoewel na kant, en, naar het schijnt, onafhankelijk van dezen, laplace [1], gerugsteund door de latere vorderingen der wis- en sterrekunde, en na hem een groot aantal andere natuuronderzoekers, de nieuwere ontdekkingen in het gebied der geologie, schei- en natuurkunde te hulp roepende, de hypothese al meer en meer ontwikkeld en tevens eenigermate gewijzigd hebben, zoo blijft toch aan kant de eer van haar eerste wetenschappelijke grondlegger te zijn.

Zien wij thans, zonder in een nader onderzoek te treden aangaande het bepaalde deel dat aan elk der verschillende natuurkundigen, die zich met deze hypothese hebben onledig gehouden, in hare verdere ontwikkeling toekomt, welke de hoofdgronden zijn, waarop zij berust.

 

 

De mogelijkheid, dat eenmaal alle stoffen, die onze aardschors zamenstellen, in gasvorm verkeerd hebben, kan niet betwijfeld worden. De verschijnselen, waargenomen bij de hoogovens, bij de door zuurstofgas aangeblazen gasvlam, en die tusschen de pooleinden eener krachtige galvanische batterij hebben daarvan het bewijs geleverd. Dat ook de stoffen, die de inwendige gedeelten der aarde zamenstellen, eveneens daarvoor vatbaar zijn, mogen wij besluiten eensdeels uit den aard dergene, die door de vuurspuwende bergen worden uitgeworpen, anderdeels uit de metaalertsen, die de gangen en spleten der rotsgesteenten vullen en daarin van uit het binnenste der aarde als het ware zijn ingespoten, deels ook door vervlugtiging zich daarin hebben afgezet. Hoe dit zij, met waarschijnlijkheid mogen wij aannemen, dat de aardkern geene andere zelfstandigheden of liever elementen bevat, dan de aardschors, al is de betrekkelijke verhouding, waarin zij aan beider zamenstelling deel nemen, dan ook, gelijk dadelijk nader blijken zal, zeer verschillend.


  1. In zijne Exposition du Système du monde, waarvan de eerste uitgaaf in 1795 verscheen.