— 239 —
king der zwaartekracht, en derhalve mag men verwachten, indien de hypothese waar is, dat over het algemeen de zwaardere stoffen zich in ons planetenstelsel het meest nabij aan de middelpunten van aantrekking zullen bevinden, waarbij wij tevens doen opmerken, dat tot die zwaardere stoffen vooral metalen behooren, waaronder bovendien vele voorkomen, die zeer moeijelijk smeltbaar zijn en gevolgelijk nog moeijelijker den gasvorm aannemen, zoodat men daaruit besluiten mag, dat zij moeten gerangschikt worden onder die ligchamen, welke zich het eerst uit het gasmengsel hebben afgescheiden.
Zien wij thans in hoeverre deze uit de hypothese voortvloeijende gevolgtrekkingen werkelijk door de kennis aangaande de physische gesteldheid der bollen, welke ons planetenstelsel zamenstellen, bevestigd worden.
De best ons bekende dier bollen, onze eigene aarde, levert er dadelijk het bewijs van. Een zeer ligte gasvormige dampkring omgeeft een waterig omhulsel, dat welligt eenmaal de geheele vaste aardschors overdekte. Die schors zelve, schoon op hare beurt zwaarder dan het water, bestaat bijna uitsluitend uit stoffen, welke dooreen genomen een veel geringer soortelijk gewigt hebben dan de geheele aarde. Terwijl dit 5,44 bedraagt, kan dat der stoffen, die de schors vormen, op weinig meer dan 2,5 geschat worden. Bij gevolg is het soortelijk gewigt van de aardkern merkelijk hooger dan 5,44. Indien de onlangs door ed. roche (Compt. rendus 1854 XXXIX p. 1215) uit bestaande waarnemingen afgeleide regel juist is, dan zoude dit soortelijk gewigt voor het binnenste gedeelte der aardkern ongeveer vijfmaal grooter dan dat der schors zijn, derhalve van 10 tot 12, en daar van de ons bekende zelfstandigheden slechts metalen zulk een hoog soortelijk gewigt hebben, zoo mag men daaruit teregt het besluit afleiden, dat het inwendige der aarde, dus dat gedeelte wat zich volgens de gashypothese het eerst verdigt heeft, grootendeels uit metalen bestaat.
Wat de overige planeten betreft, zoo is het bekend, dat men bij eenigen, bepaaldelijk bij Mars, Jupiter en Saturnus eenen dampkring mag aannemen. Maar bij de beide laatstgenoemde planeten