— 265 —
Vergeten wij hierbij echter niet, dat ons zonnestelsel, hoe groot het ons ook toeschijnt, slechts een deel uitmaakt van een nog veel onmetelijker grooter stelsel. Voor dat alle de genoemde zamensmeltingen hebben plaats gegrepen, zal onze zon met den haar omzwevenden stoet reeds in andere gewesten des heelals zijn doorgedrongen, en wie zal het wagen te voorzeggen, wat daarvan het gevolg zal zijn! Doch, indien wij, toegevende aan onze verbeelding, de zon ook op dien togt vergezellen, wanneer wij bedenken dat het eene stelsel zich rondom het andere beweegt, ja welligt alle sterrestelsels rondom één gezamenlijk middelpunt, en nu de boven gevoerde redenering tot aan hare uiterste gevolgtrekking voortzetten, dan zien wij niet alleen manen met planeten, planeten met zonnen, maar zonnestelsels met zonnestelsels, sterrestelsels met sterrestelsels tot éénen wereldbol zamensmelten.
Eerst dan zal de eindpaal der verdigting en tevens het einddoel der schepping bereikt zijn.
Nog een enkel woord ten besluite tot mijne lezers.
Wij hebben met onzen geest trachten door te dringen tot in het verst verledene en de verste toekomst der stoffelijke schepping. Ontveinzen wij het ons echter niet, dat, even als het licht, hetwelk ons het bestaan van een verwijderd voorwerp verkondigt, in snel toenemende reden verzwakt, naar gelang de stralen of ethertrillingen eenen langeren weg hebben te doorloopen, zoo ook het licht der wetenschap, waar het in den nacht der tijden straalt, in helderheid afneemt, naar mate het verledene en de toekomst verder van het tegenwoordige verwijderd liggen.
Hij, die naar waarheid streeft, houdt het oog gevestigd op een zich in het verschiet vertoonend, nog in nevelachtig duister gehuld maar heerlijk schoon ideaal. Al wanhoopt hij ook het immer te bereiken, omdat de weg eindeloos lang schijnt, toch tracht hij het te naderen, maar daartoe behoeft hij krukken. Die krukken zijn de hypothesen. Hij strompelt daarop voort, zoolang zij nog in staat zijn hem voorwaarts te dragen. Zijn zij onbruikbaar geworden, dan