— 288 —
planten, wier bladeren achtereenvolgens geel en rood worden. De eigenaardige tinten van het geboomte geven aan het herfstlandschap die schilderachtige afwisseling, welke op ons gemoed een tegelijk vrolijken en somberen indruk maakt. Vooral de wouden van Noord-Amerika hebben in den herfst door de roode kleur van hun gebladerte iets zeer karakteristieks, iets, dat hij, die ze eenmaal bezocht heeft, niet ligt vergeten zal.
De kleur der vruchten staat in naauw verband met de kleur die de bladeren in den herfst aannemen. Bij den Wijnstok, die blaauwe druiven voortbrengt, worden de bladeren purperrood, bij die, welke witte vruchten draagt, geelachtig. De vruchten der wilde Kweeën en Peren worden even als hare bladeren geel; terwijl de bladeren der Kersen- en Aalbessen-boomen eene roode kleur aannemen.
Ook is de kleur der verwstoffen, die sommige planten in hare stammen of wortels bevatten, in overeenstemming met de kleur, die hare bladeren in den herfst aannemen. Zoo wijst ons de melodie der kleuren op eene groote, innige harmonie in het gansche organismus der plant.
Maar de bonte schakeringen van den herfst verdwijnen, en met de rijpe vruchten vallen ook de verdorde bladeren af. Eens waren zij met hun helder groen de eerste boden der lente, thans brengen zij den herfst een laatst vaarwel. Enkele bloemen trotseren nog den kouden nachtwind, maar spoedig verkwijnen ook zij. Voor ons klimaat is het schoone kleed der aarde verdwenen, en de melodie der planten zwijgt.
Slechts de sombere pijnboomen herinneren ons nog aan de weelde van een vervlogen zomer, en doen onze gedachten zweven naar die oorden, waar de planten en bloemen hare heerlijke melodie onafgebroken voortzetten.
Zoo herdenkt ook de grijsaard, bij de laatste toonen van de melodie zijns levens, hoe hij dat leven als kind genoten, als man aanschouwd heeft, en ook hij droomt van gewesten, waar de melodie des levens door geen winter wordt gestoord.