Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/702

Deze pagina is gevalideerd

— 292 —

op. Naauwelijks was ik, om er de oorzaak van te onderzoeken, eenige schreden in dit heestergewas doorgedrongen, of ik werd verschrikt door een' zwerm groote insecten, die op breede vlerken met een snorrend geluid om mij heenvlogen. Plotseling stond ik stil. De insecten waren verdwenen. Niets dan dorre takken om mij heen; waar hadden zich die insecten, van zulk eene grootte, weten te verbergen? Doch hoe steeg mijne verwondering, toen het mij bleek, dat een aantal dezer takken bij het aanraken vleugels verkregen, en zich met eene snelle vlugt voortspoedden, om mij opnieuw in den vorm van een tak te misleiden. Welligt hadden deze insecten, even als de sprinkhanen, de bladeren dezer struiken afgevreten.

Twee afb. van de wandelende tak

Deze zonderlinge insecten (a) hebben een lang bolrond ligchaam, grijsachtig bruin van kleur, met eenige witte vlekken, als of het boom-mos ware. De breede vleugels liggen onder de korte dekvleugels geplooid; de lange pooten, waarmede zij zich vasthouden, zijn onder het ligchaam verborgen, de voorpooten, aan de binnenzijde met een inham (c) waarin de kop besloten ligt, tegen elkander vooruit gestrekt, (b) waardoor het insect zoo zeer op een dor takje gelijkt, dat het alleen door eene aandachtige beschouwing daarvan te onderscheiden is[1].

Mijne liefhebberij voor de natuurlijke historie was op dat ei-


  1. Dat insect had veel overeenkomst met Phasma Reinwardtii op T. 10. Fig. 1. Zoölogie der Verhand. over de Natuurl. Historie der Nederl. overzeesche bezittingen, ook met dat in Rösel Natuurl. Hist. der insecten, II deel, pl. XIX afgebeeld.—Welligt is het Phasma Gigas geweest, op Amboina voorkomende.