Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/703

Deze pagina is gevalideerd

— 293 —

land spoedig algemeen bekend, en men beijverde zich welwillend om mij zeldzame voorwerpen te bezorgen. Op een' morgen in de kajuit van mijn schip zittende te werken, bood mij een Mandoer van den Med. Doctor uitenbroek een schijnbaar gewonen boomtak aan, waarop ik naauwelijks acht sloeg. Ik gelastte mijn' hofmeester dien in een glas met water te zetten, en ging met mijn' arbeid voort; toevallig er een blik op werpende, kwam het mij voor, als of de stand der bladeren veranderd was, en hoe verbaasd was ik niet, toen ik in plaats van bladeren een aantal bladvormige insecten ontwaarde. Het waren die soort van Phasmas, die door de Indianen met den naam van Daun bijallang, wandelende of loopende bladen, bestempeld worden, en mijne verwondering vermeerderde, toen ik zag, hoe de jeugdige insecten in kleur overeen kwamen met de lichtgroene jeugdige, de volwassenen daarentegen met de donkergroene oudere bladeren, terwijl de oude dieren bruingroen waren even als bladeren die beginnen te verdorren. Ik vervaardigde dadelijk afbeeldingen, en beschreef alles wat ik in de gelegenheid was omtrent deze insecten op te merken, wel wetende, dat de dood niet alleen de kleur, maar zelfs de gedaante van het dier doet veranderen[1].Insekt op blad gelijkend Even als de boven beschreven Phasma, zitten zij plat ter neder, zich met de achterpooten vasthoudende, de voorpooten met inhammen vooruit gestrekt, (a) en, daar de vleugels het geheele platte ligchaam, wanneer het insect leeft, bedekken, en de scheiding der twee vleugels op de middenader van een blad gelijkt, waaruit op beide vlerken de zijaders ontspruiten, is het bijna onmogelijk het


  1. In het boven aangehaald werk over onze overzeesche bezittingen is op Pl. XV,