Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/705

Deze pagina is gevalideerd

— 295 —

armen uit, alsof het planten met bladeren waren (a), terwijl het schitterend gekleurd dier de kelk van eene bloem scheen te zijn (b). Zoöphyten met vangarmen Hier en daar kropen langzaam, als of het rupsen waren, Zoöphyten van het geslacht Doris, met levendige kleuren pronkende, voort[1], terwijl kleine vischjes van het helderste azuur, als vlinders door dezen onderzeeschen bloementuin zweefden.

Bij de geringste buitengewone beweging van het water, trokken de Zoöphyten hunne vangarmen in de kelken terug, en werden onaanzienlijke knobbels (c), terwijl de bloemvormige koraaldieren insgelijks verdwenen.

Harmonie, Goddelijke harmonie heerscht in al het geschapene! Het is de groote natuurwet, waaraan God, die alles tot één geheel vereenigt, het heelal onderworpen heeft!

 

 

  1. Zie Atlas Zoölogique du Voyage de l'Astrolabe, van dumont d'urville.