Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/708

Deze pagina is gevalideerd

— 298 —

Onder de benamingen Pampas en Llanos verstaat men oorspronkelijk de groote vlakten aan den mond der la Plata-rivier en zuidwaarts tot op den 40sten graad zuiderbreedte, als ook de zeer uitgebreide vlakten in Guyana en in het algemeen in tropisch Amerika, welke slechts een tijd lang eenen meer of min frisschen plantengroei vertoonen, maar alras door de hitte verzengen en verdroogen en dan eene volslagene woestenij gelijken.

Zelfs de eigenlijke woestijnen geven niet zulk een beeld van volslagene onvruchtbaarheid, als zich dit bij de pampas gedurende negen maanden van het jaar vertoont. Geen treuriger en zelfs gevaarlijker verblijfplaats, dan in deze pampas gedurende het drooge jaargetijde, wanneer alle leven als verdwenen en de grond geheel uitgedroogd is, om echter, bij de eerst invallende regens, uit in den grond bewaarde wortelstokken, bollen enz. snel en welig uit te groeijen, bladen, bloemen en vruchten te vormen, om daarna weder in eenen negenmaandschen doodslaap te verzinken.

Op de pampas, ook menigmaal met Steppen verward, van het zuiden van Rusland is, (volgens koch t.a.pl. p. 217) geene plant algemeener dan het haargras (Stipa capillata L.), tyrse door de Russen genoemd, hetwelk niet zelden de helft van de geheele ruimte inneemt en met het aanverwante vedergras (Stipa pennata L.), dat de Russen schelkowoi trawa, dat is zijdekruid, heeten, en dat wel een vierde deel der pampas aldaar bedekt, zeer algemeen is. Zij maken daar het hoofdvoedsel der schapen en runderen uit. Bij het verdroogen van het overig gewas blijft het onderste deel dezer grassen als eene blijvende zode, waardoor zij allen anderen plantengroei zoo zeer onderdrukken. In Julij is het zaad dezer grassen rijp, maar dan eene ware plaag voor de schapen, in welker wol het indringt en bij de dan heerschende hitte en droogte eenen zeer schadelijken ontstekingachtigen toestand der huid te weeg brengt, waaruit men het niet dan zeer moeijelijk kan uithalen, wegens de groote talrijkheid dezer gestaarte zaden en de menigte schapen, welke men schier iederen avond hiervoor moet nazien.