— 58 —
langs welke zij hare ontzaggelijke baan welligt in millioenen jaren volbrengt. De sterrekunde, die van de aarde tot het zonnestelsel en van het zonnestelsel tot het geheele sterren- en wereldstelsel opklimt, bestijgt daar eene hoogte, die de koenste verbeeldingskracht doet duizelen.
Uit de eigene beweging der zon om een of ander ver gelegen centraalpunt volgt van zelve, dat het geheele planetenstelsel en dus ook onze aarde, die er een lid van uitmaakt, haar op die onmetelijke baan vergezelt. Indien de zon in één jaar eene ruimte van 30 millioen G.M. doorloopt, dan wordt ook de geheele baan der aarde in dienzelfden tijd 30 millioen G. M. in de ruimte verplaatst.
Hoe aanmerkelijk deze verplaatsing ook zijn moge, zoo heeft zij echter niet den minsten invloed op de berekening van de loopbaan der aarde. Men kan daarbij de zon als een vaststaand en rustend punt beschouwen en hare beweging geheel buiten de berekening laten.
Maar geheel anders is het, als men vraagt naar den weg, dien onze aarde met der daad in de onbegrensde ruimte aflegt, als men de lijn, die zij door het onmetelijke ruim des heelals beschrijft, wil volgen. Wij nemen aan, dat de groote as van de baan der aarde, in ronde getallen uitgedrukt, 40 millioen G.M. lang is, en dat de zon in eene nagenoeg regte lijn 30 millioen G.M. in één jaar aflegt, dan zal de weg, dien onze aarde werkelijk in de ruimte doorloopt, eigenlijk eene spiraalvormig kromme lijn C D zijn, die op eene vlakte geteekend, nagenoeg de gedaante heeft, die wij in fig. 14 hebben afgebeeld. Elke afdeeling op de regte lijn A B stelt eenen afstand voor van 10 millioen G.M. Stellen wij, dat de aarde zich op een zeker tijdstip in a bevindt, dan zal de zon in b zijn. Indien de zon zich niet voortbewoog, zou de aarde na een half-