— 326 —
de beweging der planeten, bij velen was opgerezen, bragt een nedervallend ligchaam en de beweging der maan newton op het denkbeeld van eene algemeene aantrekkingskracht, wier vermogen omgekeerd evenredig is aan de tweede magten der afstanden, waarop zij werkt. Zijne wiskundige bespiegelingen gaven hem de verrassende uitkomst, dat de wetten, volgens welke de planeten zich bewegen, die keppler alleen uit de waarnemingen had afgeleid, noodwendige gevolgen van die aantrekkingskracht moesten wezen. Een aantal uiterst raadselachtige verschijnselen in het zonnestelsel, van welke ik hier boven eenige heb opgenoemd, werden door newton, door wiskundig betoog, uit zijne aantrekkingskracht afgeleid, en reeds in de handen van newton is zij, door het aantal ingewikkelde verschijnselen, die hij uit haar volkomen verklaarde, van eene onderzoekings-hypothese tot eene onbetwijfelbare waarheid overgegaan. De staat der wiskunde en die der waarnemingen lieten newton niet toe, meer dan een zeer klein gedeelte van de uitwerkingen der algemeene aantrekkingskracht te overzien, maar naar mate de kunst en de wetenschap werden volmaakt, traden zij in grooter getale te voorschijn, en de treffendste tafereelen der natuur worden ons nu, door de uitwerkingen der algemeene aantrekkingskracht, aangeboden. Ik heb in mijne Verklaring van den sterrenhemel een aantal opmerkenswaardige en ingewikkelde verschijnselen vermeld, die alle uit de algemeene aantrekkingskracht voortvloeijen, en voor wier hernieuwde mededeeling mij hier de ruimte geheel ontbreekt. Bedenkt men dat al die verschijnselen, in al hare bijzonderheden, volkomen zoo als zij uit de algemeene aantrekkingskracht voortvloeijen, worden waargenomen, dan moet men zijn gezond verstand geheel verloren hebben, om te kunnen betwijfelen, dat de algemeene aantrekkingskracht een onwrikbare grondslag der sterrekunde is geworden. De gevolgen van de algemeene aantrekkingskracht, die ik, in het bovengenoemd werk, heb opgesomd, maken nog slechts een zeer klein gedeelte uit van alle, wier bestaan, zoo wel door de waarnemingen als door de theorie, is bewezen, en het is op grond van ontelbare ingewikkelde verschijnselen des hemels, die in de algemeene aantrekkingskracht eene