— 337 —
genoeg om de wetten te verraden, volgens welke de ligchamen des zonnestelsels zich bewegen, maar die niet begreep wat in zijne waarnemingen verborgen lag, was een der hevigste bestrijders van de beweging der aarde. Zijne voornaamste bedenking tegen die beweging was het verschijnsel, dat een ligchaam, aan den top eens torens losgelaten, aan den voet diens torens nedervalt, terwijl het, volgens hem, indien de aarde in beweging ware, zoo ver bezijden dien voet moest nederkomen, als de aarde zich, gedurende zijnen val, verplaatste. Dit gevoelen van tycho bewijst dat hij onbegrijpelijk valsche denkbeelden omtrent de wetten van beweging gekoesterd moet hebben, want niets was zoo natuurlijk, als dat het ligchaam vóór, gedurende en na zijnen val, in de zijdelingsche beweging der aarde moest deelen, en dus aan den voet des torens moest nederkomen, onverschillig of de aarde in rust, of in beweging was. Ofschoon galilei de grove dwaling had aangetoond, waarin tycho met vele anderen verkeerde, bleef zij langen tijd de voornaamste bedenking, die tegen het stelsel van copernicus werd ingebragt, tot dat gassendi, door opzettelijke proefnemingen, aantoonde, hetgeen trouwens bij elken zeeman bekend moest wezen, dat ligchamen uit den top van een snel voortzeilend schip nedergelaten, juist aan den voet van den mast het dek bereiken, even zoo als of het schip van alle beweging ware ontbloot. Het nedervallen van ligchamen uit eene groote hoogte, dat aanvankelijk als een bewijs tegen de beweging der aarde werd aangevoerd, heeft, bij een onbevooroordeeld nadenken, als zoodanig al zijne kracht verloren, en is later een der treffendste bewijzen vóór die beweging geworden. De groote newton maakte, nog voor dat hij de algemeene aantrekkingskracht ontdekte, de opmerking, dat een ligchaam, van eene zeer groote hoogte losgelaten, onder de wenteling der aarde om hare as, wel op zeer weinig na, maar toch niet volkomen langs den draad van een paslood, d.i. niet in eene rigting volkomen loodregt op den grond, moest nederdalen. De ligchamen, die door de wenteling der aarde worden omgevoerd, moeten namelijk dagelijks grootere cirkels beschrijven, en dus eene snellere zijdelingsche beweging aannemen, naar mate zij zich hooger boven de oppervlakte der aarde verheffen, en daardoor verder van