— 338 —
de omwentelings-as der aarde verwijderd zijn. De top van een' hoogen toren heeft alzoo eene eenigzins snellere beweging, van het oosten naar het westen, dan zijn voet, en een ligchaam van dien top nedergelaten, dat noodwendig in de zijdelingsche beweging van dien top moest deelen en deze gedurende zijnen val moest behouden, zal niet, gelijk tycho meende, zeer ver ten westen, maar een weinig ten oosten van den voet des torens, of liever van het voetpunt der loodlijn, uit het punt van waar het ligchaam viel, nedergelaten, den grond bereiken. Zelfs de hoogste toren is echter zeer klein met betrekking tot de grootte der aarde en den afstand, waarop hij van de as der aarde verwijderd is. Het verschil tusschen de zijdelingsche snelheden van zijnen top en zijnen voet, kan daarom niet dan uiterst gering wezen en het liet zich reeds dadelijk aanzien, dat die afwijking der nedervallende ligchamen zich niet dan door de fijnste proefnemingen zoude verraden. Op het einde des jaars 1679 maakte newton de Koninklijke Maatschappij te Londen met deze zijne beschouwingen bekend, en hoezeer zij aan de beweging der aarde niet twijfelde of twijfelen kon, hechtte zij toch aan een regtstreeksch bewijs voor die beweging eene zoo hooge waarde, dat zij haren secretaris, den beroemden hook, de taak opdroeg, om met nedervallende kogels proeven te nemen. Newton had zich ook beijverd om de beweging, die een nedervallend ligchaam onder de wenteling der aarde moest aannemen, met juistheid te bepalen, en geraakte daarover met hook in een wetenschappelijk geschil, waaruit veel licht is opgegaan, en dat het zijne tot de ontdekking der algemeene aantrekkingskracht heeft bijgedragen. De volledige oplossing van het schijnbaar zoo eenvoudig vraagstuk, dat newton zich voorstelde, ging toen nog de kracht der wiskunde te boven, maar omtrent het uiterst gering bedrag der afwijking behoefde men toch niet in het onzekere om te doolen. De proefnemingen van hook mislukten geheel en al, want de minste onvoorzigtigheid bij het loslaten en het minste luchtstroompje deelde de kogels eene veel grootere zijdelingsche afwijking mede, dan de beweging der aarde. De kogels vielen in allerlei rigtingen rondom het voetpunt van het paslood neder, en