Er zullen in onzen tijd onder hen, die aanspraak maken op den naam van beschaafd en verlicht te zijn, wel weinigen meer gevonden worden, die niet erkennen, dat eene zooveel mogelijk algemeene verspreiding van kennis aangaande de natuur en hare verschijnselen, zeer wenschelijk moet geacht worden. Ja, zelfs worden hier en daar reeds stemmen gehoord, die het nuttige verkondigen van het onderwijs in de beginselen der verschillende natuurwetenschappen op de scholen, niet enkel op die, waar jongelieden tot eene bepaalde betrekking in de maatschappij worden opgeleid, maar op alle, zonder onderscheid, zoowel hoogere, middelbare, als lagere. Inderdaad wordt die behoefte aan natuurkennis meer en meer algemeen gevoeld. En voorwaar, indien wij bedenken dat de mensch aan de natuur alles ontleent wat hem tot voeding, kleeding, woning en veraangenaming des levens strekt, dan kan zulks niet verwonderen, en bestaat er veeleer reden tot verbazing, dat het besef van het gewigt der natuurkennis nog niet algemeener is doorgedrongen.
Trouwens, erkennen wij het, reeds kondigen eenige gelukkige voorteekenen aan, dat dit besef allengs levendiger wordt.
De verstandige landman ziet in, dat,—zal zijn bedrijf niet blijven, wat het nog te veel is: een blind opvolgen van zekere door oude gewoonten vastgestelde regelen, bijna gelijk aan het instinkt, waarmede de bever, jaar in jaar uit, op dezelfde wijze zijne woning bouwt,—zijne handelingen moeten bestuurd worden door eene op ervaring steunende grondige kennis van de eigenschappen der ver-