— 366 —
de voldoening hunner behoeften en van die van hun kroost trachten te zorgen, en daarbij niet zelden een overleg en eenen ijver aan den dag leggen, die menig mensch kunnen beschamen! Dat hoogere doel, hetwelk nimmer uit het oog mag verloren worden, zal men zich den eernaam van mensch waardig toonen, is: hoogere volmaking. De Godheid heeft in 's menschen ziel de kiemen geplant der voortreffelijkste vermogens, die slechts behoeven aangekweekt te worden om zich op heerlijke wijze te ontwikkelen. In de zorg daarvoor bestaat de taak der opvoeding, waarvan het onderwijs een gedeelte uitmaakt. Maar, even als een kundig tuinier aan eenen jongen boom hier en daar takken wegsnoeit, andere door zachten dwang noodzaakt in eene zekere rigting te groeijen, of nog andere bewerkingen verrigt, waarvan in den volwassen boom geen spoor meer schijnt overgebleven, maar die toch alle hebben bijgedragen om zijnen vorm te verfraaijen en te veredelen, evenzoo kan er van vroeger genoten onderwijs schijnbaar geen spoor meer in den geest van dezen of genen zijn overgebleven, en toch dit onderwijs voor hem rijke vruchten hebben gedragen, omdat het medegewerkt heeft om zijnen aanleg te ontwikkelen en talenten te doen ontwaken, die anders welligt voor altijd zouden gesluimerd of het verstand op eenen dwaalweg gevoerd hebben.
Het sprekendst voorbeeld hiervan levert de wiskunde op. Waartoe,—zoo denkt nog menigeen,—kunnen lijnen en driehoeken en cirkels en algebraïsche formules eenen predikant, eenen regtsgeleerden of ambtenaar dienen? Zal de kunst om den inhoud van eenen cirkel of veelhoek te berekenen, of om eene vierkantsvergelijking op te lossen, den eersten tot een beteren kanselredenaar, den tweeden tot een eerwaardiger lid der regtbank, den laatsten geschikter maken voor de hem opgedragen betrekking? Dergelijke vragen zijn natuurlijk reeds door velen gedaan, en zullen nog door velen gedaan worden, die onbekend zijn met, of nimmer nagedacht hebben over den invloed, dien de studie der wiskunde noodzakelijk op den geest, ja zelfs op het gemoed uitoefent. Die invloed bestaat in iets, waaraan eigenlijk ieder zonder onderscheid behoefte heeft, namelijk: de aankweeking van den waarheidszin. Niet enkel van