— 370 —
zijn als de mieren, die over den spoorweg kruipen, en, daar zij den machinist niet kunnen zien, die de locomotief bestuurt, nu ook besluiten dat de trein van zelf loopt!
Zal men echter daarom alle natuurkennis veroordeelen? Zal men het onderwijs daarin voor gevaarlijk in plaats van weldadig uitkrijten? Zal men, omdat eenigen, verblind door eigenwaan en door eene te hooge schatting van het brokstukje van kennis dat zij hebben opgedaan, zich hebben laten verleiden om God geheel te miskennen, omdat het wezen, welks bestaan de natuur voor ons onthult, niet voldoet aan de bekrompen denkbeelden die velen er zich van vormen,—zal men daarom het verspreiden van gezonde begrippen aangaande de natuur en hare verschijnselen afkeuren, en het onderwijs daarin als opvoedingsmiddel gevaarlijk achten? Dan zoude men met volkomen hetzelfde regt het schadelijke van alle spijs kunnen prediken, omdat er velen zijn die de lastige gevolgen ondervinden van eene overladen maag of van het gebruik van eene voor hen moeijelijk verteerbare kost. Dan zoude men zelfs de godsdienst als opvoedingsmiddel geheel moeten weren, omdat de ondervinding geleerd heeft, dat er geweest zijn en nog zijn, in wier ziekelijk gemoed zij tot dweepzucht is ontaard, en onverdraagzaamheid, ja haat van andersdenkenden heeft voortgebragt.
Neen, de beoefening der natuurkundige wetenschappen heeft geenszins de strekking, om het geloof aan eenen God, aan een leven na dit leven uit te dooven. Haar eenige noodzakelijke invloed bestaat daarin, dat zij de begrippen daaromtrent verheldert, door hen van hunne aardsche, stoffelijke inkleeding te ontdoen, voor zoo ver het den mensch gegeven is van het zinnelijke tot het bovenzinnelijke, van het zigtbare tot het onzigtbare op te klimmen. En tevens maant die beoefening den mensch tot nederigheid, en leert zij hem de dwaasheid inzien van zelfverheffing, wanneer hij, in weerwil van de vele reeds vergaderde kennis, telkens zijnen horizon zich al verder en verder ziet uitbreiden, en het oneindige verschiet, dat zich voor hem opent, hem dwingt tot de erkentenis, dat hij nog slechts de eerste schreden op het veld der kennis gezet heeft.
Doodend daarentegen is grondige natuurkennis voor alles wat