Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/781

Deze pagina is gevalideerd

— 371 —

vooroordeel en bijgeloof mag heeten, en voor die soort van zoogenaamde wijsbegeerte, welke den menschelijken geest op den troon heeft geplaatst, en in den waan verkeert, dat men, alleen door denken, eene natuur kan construeren, welke beantwoordt aan de werkelijk bestaande. De zuiver speculatieve philosophie heeft haar eigen doodvonnis geteekend, toen zij zich op het gebied der natuur waagde en a priori meende te vinden, wat slechts de ervaring a posteriori kan leeren.

Doch er is nog een ander verwijt, dat sommigen tot de natuurwetenschappen rigten. De beschouwing van het geschapene door het oog der wetenschap, met het ontleedmes in de hand, gewapend met de velerlei hulpmiddelen die schei- en natuurkunde aanbieden, terwijl zich op den achtergrond de wiskunde vertoont, die met koelen ernst het geheel overziet en beheerscht,—die beschouwing,—zoo meenen zij,—moge geschikt zijn om ons nader tot de waarheid te brengen, maar zij ontneemt aan de natuur al het poëtische, dat vroeger de verbeelding deed ontgloeijen, de snaren van het hart deed trillen. Men heeft de natuur te veel ontleed, te veel in maat en gewigt uitgedrukt, te veel in cijfers gebragt.

Het is zoo, het geheimzinnige dat vroeger zoo vele natuurverschijnselen aankleefde, en aan de verbeelding ruim spel overliet, is verdwenen; het nevelachtige, onbestemde der gedaanten, is voor een groot deel vervangen door scherpe en duidelijke omtrekken; de nacht heeft plaats gemaakt voor de morgenschemering, die reeds hier en daar tot helder daglicht wordt. Maar heeft daarom de natuurbeschouwing iets verloren van haar vermogen, om het gemoed weldadig te verwarmen? Bezitten dan schijnbeelden een grooter vermogen om de ziel te treffen, het hart te roeren, dan de waarheid! Ik geloof het tegendeel. Een dichter behoeft niet noodzakelijk een verdichter te zijn. De ware poëzij is ook de poëzij van het ware.

Wel is waar, de kobolden, die de diepten der aarde bewoonden, zijn verdwenen, geen elfen, geen nymphen bevolken meer bosschen en stroomen; geene eclips wordt meer met angstige vrees aangestaard; geene komeet voorspelt meer oorlog en andere volksrampen; de regenboog heeft opgehouden de brug te zijn tusschen hemel