OVER DE BEHANDELING EN GENEZING DER IDIOTEN.
(Naar het Deensch.)
Met een naschrift, door J. VAN DER HOEVEN.
Dat het idiotismus geneeslijk is, kan men als eene zaak beschouwen, waarvoor, 15 of 16 jaren geleden, geene de minste hoop scheen te wezen. Onder idiotismus verstaat men eene aangeborene of in den eersten leeftijd ontstane stompheid van den geest, verbonden met het ontbreken van active waarneming, eene onbewustheid, die zich in de wilde bewegingen of den levenloozen blik der oogen verraadt, zoo als ook in gemis van heerschappij over de spierbeweging, waardoor zich deze dikwerf bepaalt tot eenvormige, aanhoudende slingeringen van het eene of andere deel des ligchaams. De idioot stelt gewoonlijk alleen belang in het bevredigen zijner ligchamelijke behoeften, hoezeer dikwerf ook in enkele eigenschappen der uitwendige voorwerpen, b.v. in sommige, bij voorkeur door hem geliefde, kleuren, somtijds in symmetrische plaatsing van voorwerpen, niet zelden in muziek. In elk geval schijnt alle gemeenschap met het verstandelijke en zedelijke leven voor hem afgesneden te zijn, en teregt heeft men den volslagen idioot als een individu gekenmerkt, dat niets weet, niets kan en niets wil. Het was wel zeer natuurlijk, dat men vooraf aannam, dat een zoodanig individu, ja zelfs elk individu, dat slechts eenigermate aan dezen typus beantwoordde, ongeschikt was voor genezing, ongeschikt tevens voor eenige opvoeding, welker doel de ontwikkeling is van een verstandelijk wezen tot een nuttig lid der maatschappij.
Intusschen heeft men in den loop dezer eeuw van lieverlede ontdekt, dat de idioten op zoodanige wijze kunnen worden opgevoed, in vele gevallen dermate, dat men ze als genezen kan aanmerken; en deze ontdekking, waardoor duizende kinderen, in plaats van in den meest hulpeloozen en erbarmelijken toestand voort te leven, gewekt kunnen worden tot een zedelijk en nuttig aanzijn, verdient