— 390 —
lager af, maar over hunne geheele uitgestrektheid zijn beide stroomen gloeijend rood; slechts is aan de kanten een breede wal van verdoofde maar inwendig nog sterk gloeijende lava opgeworpen, even als de moraine rondom de gletschers. Als wij dien wal overklimmen, kunnen wij den stroom aan onze regterzijde op eenige ellen naderen. Wij staan echter liever eerst een oogenblik stil, na onze mantels tegen de nachtkoude te hebben omgeslagen, en weiden onze blikken aan het prachtige schouwspel. Dan bereiden wij ons tot den togt, en springen en klouteren over de heete lava, onze schoenen prijs gevende. Daar vóór ons kruit en kraakt het vuur; het is alsof het ook ons zal vermalen; het is vreesselijk heet, en vreesselijk schoon; eenige oogenblikken zijn voldoende, en wij keeren terug. Ondertusschen is er een gezelschap aangekomen: verscheidene Napolitanen, en ook eene Fransche dame met twee jonge kinderen. De laatste vraagt ons of zij "op kan?"—wij antwoorden toestemmend als zij niet bang is hare kleederen te branden. Er wordt beraadslaagd: de Napolitaansche heeren, die zelve ook niet op gaan, raden sterk af. "Bah! peureux Napolitains que vous étes!" roept zij uit, en beklimt, door eenige gedienstige cavaliers ondersteund en door de angstkreten harer kleinen achtervolgd, den smeulenden hoop. Met eenig hompelen, strompelen en scheuren werd de togt gelukkig volbragt en keerde onze heldin behouden weder, tot blijdschap harer kinderen en tot beschaming der teruggeblevenen. Het is thans geheel donker en nacht geworden; heerlijk steekt de gloed af en vervult het geheele luchtruim met zijn glans; naast en om het groote licht zien wij nu de blaauwe toortsvlammen aan alle kanten flikkeren en wiegelen als phosphorusvlammetjes bij een kolen vuur; er is een geruisch van stemmen en geroep en gejoel van de scharen van nieuwsgierigen die elkaâr verdringen en kreten van verbazing doen hooren, en van de tallooze gidsen, met en zonder patent, die hunne lieden door kloven en bergpaden leiden en onophoudelijk elkander seinen in de duisternis.
En nu wederom voorwaarts? Wij wenschten het wel, maar het is niet geraden. Om van den voet des bergs naar den top te komen, zijn er twee wegen: een korter, langs den vuurstroom, maar steil en ongebaand, de andere ver om over Resina, maar per as te