— 76 —
het schip gestadig bedolven was en waardoor de groote boot weg en in splinters geslagen werd. 's Morgens te 5 ure sloeg eene geweldige zee tegen het dek, waardoor het roer en de kop van den achtersteven werd medegenomen. Op dien tijd sloeg gedeeltelijk de lading, provisiën en eene laag watervaten weg. Tot behoud van schip en masten werden de onderra's weggekapt, welke, volgens het zeggen van een ooggetuige, door de kracht van den storm werden medegevoerd "als pijlen op den wind."
Dergelijke tooneelen beleefde men aan boord der schepen Sea Queen (7), Waverley (10), Broxbournbury (6), Robin Gray (2) en Ramber (4). Sommige draaiden onder kale masten bij. Een ander lag plat op zijde met stuurboordzij de onder water. Doch ik wil mijne lezers niet vermoeijen met de bijzonderheden te vermelden. Slechts op deze enkele moet ik opmerkzaam maken, dat men, te midden van dezen kamp der natuur, plotselinge stilte ondervond, en anderen "handzaam weêr" vermelden b.v. de Waverley (10). Dit merkwaardig verschijnsel, van plotselinge stilte met hevige windvlagen afgewisseld, vinden wij bij alle schepen terug, die zich in het middelpunt van den storm hebben bevonden. De duur dezer stilte is van één, twee tot zes uren, waarna de wind bijna altijd uit de tegenovergestelde rlgting weder begint.
Wij zien hieruit dat de kracht van den storm toeneemt, naarmate men het midden nadert, doch dat er in het middelpunt zelf stilte heerscht, die slechts nu en dan door rukwinden uit verschillende rigtingen wordt afgebroken.
De uitgestrektheid van den stormcirkel is in het algemeen moeijelijk te bepalen, dewijl bij dezen storm alle meting van de windkracht ontbreekt. De aangaven bepalen zich slechts tot de gevoerde zeilen, of tot de uitwerkselen op de verschillende schepen. Sommige orkanen hebben in den aanvang eene groote uitgestrektheid en deze neemt af bij den verderen loop. Anderen daarentegen zijn in den aanvang klein en vergrooten zich voortdurend, maar de kracht neemt dan tevens af. De orkanen in den Zuider Indischen oceaan (waartoe de door ons behandelde behoort), hebben, wanneer zij het eerst ontdekt worden, eene middellijn van 100 à 150 mijlen. Vele zijn echter