Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/103

Deze pagina is gevalideerd

— 91 —

Stellen wij ons voor, dat eenmaal op de plaats, waar zich nu die 150 voet hooge heuvel verheft, eene effene vlakte was, waarin zich dezelfde bron, die er thans aanwezig is, bevond, dan moest zich rondom den mond van deze bron eene laag van kalksteen nederslaan, die onafgebroken in hoogte toenam, omdat telkens nieuwe lagen kalksteen zich uit het over den rand heen vloeijende water afzetten. Die verhooging van den rand dezer waterkom, en derhalve van den heuvel zelven, moest zoolang voortduren, totdat eenmaal de rand de hoogte had bereikt, dat het water binnen denzelven besloten bleef; met andere woorden, tot dat zich een waterbekken gevormd had, waarin het water, zonder over den rand te vloeijen, even hoog stond als in het andere waterbekken, waarmede het door onderaardsche kanalen in gemeenschap stond, tot dat dus beide waterbekkens een gelijk niveau hadden. Dit moet echter reeds in de hoogste oudheid, zeker in vóórhistorischen tijd, hebben plaats gehad, daar de oudste berigten, die wij aangaande de gesteldheid van dit meertje hebben, denzelfden toestand reeds beschrijven, waarin het zich nog heden ten dage bevindt.

Maar met het meer Takht-i-Soleiman schijnt nog eene andere merkwaardigheid in naauw verband te staan. Rawlinson vond namelijk in het gebergte, noordoostelijk van Takht-i-Soleiman gelegen, een' heuvel, die waarschijnlijk aan dezelfde oorzaak zijn ontstaan te danken heeft. Wij deelen mede, wat hij er van zegt: "De belangwekkendste van alle natuurmerkwaardigheden in de nabijheid van Takht-i-Soleiman is welligt eene plaats, die Zindan-i-Soleiman, dat is "Salomons gevangenis," genoemd wordt. Het is een kleine kegelvormige heuvel, ongeveer l½ Engelsche mijl van Takht verwijderd. Hij verheft zich tamelijk steil op de vlakte en zijn top is met een rotskam versierd, die zeer moeijelijk te beklimmen is. Toen ik den kam beklouterde, bevond ik mij aan den rand van een vreesselijk bekken, waarin ik in het eerst niet zonder duizeling kon nederzien. Het ontstaan van deze merkwaardige plaats was mij terstond duidelijk. Eene steenhoudende bron, aan die van Takht-i-Soleiman gelijk, moet hier eertijds uit den bodem voortgekomen zijn en aan den ganschen heuvel zijn aanwezen gegeven hebben. Die bron,