Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/111

Deze pagina is gevalideerd

— 99 —

geruimen tijd zonder goed gevolg. De planeet was altijd zoo schitterend en stralend, dat het geheel onmogelijk scheen, iets van de manen te ontdekken, zelfs wanneer deze het verst daarvan verwijderd waren. Ik wijzigde de proef op verschillende manieren, door te zien door eene buis van eenen kleinen kijker, waaruit de lenzen verwijderd waren, alsmede door mijn oog te plaatsen aan den hoek van een gebouw, in dier voege, dat de schitterendste stralen der planeet werden afgesneden, en toch het gezigt ter regter- of ter linkerzijde vrij bleef; maar in geen dier gevallen gelukte het mij eene der manen te zien. Eenigen tijd later zat ik op het terras, op het tijdstip toen de avondschemering inviel, en terwijl ik nu Jupiter gadesloeg, die reeds in vollen glans begon te schijnen, zag ik, toen de sterren van de eerste en tweede grootte zigtbaar werden, tot mijne groote voldoening, twee uiterst flaauwe lichtstipjes nabij de planeet, welke ik dadelijk voor manen hield. Ook werd deze meening ten volle bevestigd, toen ik mijnen teleskoop daarheen rigtte, en ik sprong schier van blijdschap over dien eindelijk gelukkigen uitslag mijner pogingen. Sedert dien nacht heb ik meermalen, op hetzelfde avonduur, deze teleskopische voorwerpen op gelijke wijze gezien, en ik ben overtuigd, dat ik mij omtrent hunne zigtbaarheid voor mij niet vergist heb. Ik moet er echter bijvoegen, dat geen mijner medgezellen, die op mijn verzoek zulks beproefd hebben, zeker zijn, dat zij de manen kunnen ontdekken, hoewel een onder hen, die het scherpst gezigt heeft, het er voor houdt, dat hij ze ziet. Daar deze mijne vrienden echter geene praktische waarnemers zijn, zoo schokt het mislukken hunner pogingen om de manen te onderscheiden geenzins mijn geloof, dat ik ze zelf zie.

De tijd, gedurende welken deze wachters zigtbaar zijn, duurt weinig langer dan tien minuten. De planeet zelve wordt spoedig zoo schitterend, dat zij in hare stralen verdwijnen. Ik zal mij hier niet ophouden bij de vraag, ofschoon op zich zelve niet zonder belang, hoe zij zigtbaar kunnen zijn, op een tijdstip, dat sterren van de derde en vierde grootte nog niet onderscheidbaar zijn, maar deel u alleen de feiten mede, overtuigd, dat gij deze veel beter verklaren zult dan ik zulks kan. Zoowel de vaste