Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/112

Deze pagina is gevalideerd

— 100 —

sterren als de planeten schijnen hier met een schoon, standvastig licht, en vertoonen slechts zeer weinig vonkeling, wanneer zij veertig graden boven den horizon staan.

Toen ik aldus tot een voldoend besluit omtrent de Jupiters-manen gekomen was, vestigde ik mijne aandacht op Saturnus. Deze planeet kwam zoo laat in den nacht op, dat ik haar niet gezien had, toen ik Jupiter in het oog hield, en ik was verlangend te ontdekken, of eenig spoor van een ring met bloote oogen waarneembaar was. Tot mijne verwondering en blijdschap, zag ik, op hetzelfde oogenblik toen ik er mijn oog op vestigde, eene zeer duidelijke verlenging, niet, als bij de manen van Jupiter, eerst vermoed, dan betwijfeld, en eindelijk met klaarheid onderscheidbaar, maar zoo dat zij op het eerste gezigt dadelijk volkomen zeker was, en ik mij verwonderen moest haar niet reeds vroeger ontdekt te hebben. Ik kan dit alleen daardoor verklaren, dat, hoewel ik de planeet hier dikwerf door den teleskoop had beschouwd, het nimmer bij mij opgekomen was haar naauwkeurig met het bloote oog gade te slaan. Verscheidene mijner metgezellen, wier oplettendheid ik sedert dien tijd op de planeet heb gevestigd, zeiden mij oogenblikkelijk in welke rigting de lange as van den ring gelegen is, en zulks zonder eenige kennis te hebben van zijne rigting of van elkanders meening.

Ik heb ergens gelezen, dat in oude werken over sterrekunde, geschreven lang voor de uitvinding van den verrekijker, Saturnus met eenen langwerpigen vorm wordt voorgesteld, en dat het den sterrekundigen bezwaarlijk is voorgekomen dit te verklaren. Zoude het niet mogelijk zijn, dat hier, op deze hoog gelegen en oude vlakten, waar herders duizende jaren geleden des nachts hunne kudden hoedden en de wonderen van het heerlijk uitspansel boven hunne hoofden aanstaarden, de oplossing van dit vraagstuk door mij gevonden is?

Na Saturnus onderzocht te hebben, wendde ik mij tot Venus. Ik kon het echter, bij eene beschouwing met het bloote oog, niet verder brengen dan tot de waarneming, dat de planeet niet naar alle zijden gelijkelijk stralen uitschoot en niet rond scheen te zijn;