— 102 —
zeer helderen hemel duidelijk zag. Het best zag hij de derde, ook wel de eerste, wanneer deze zich het verst van de planeet bevond, maar nooit de tweede en vierde alleen. Dat nachten, waarin zulks ook voor hen, die met een zeer scherp gezigt begaafd zijn, mogelijk is, in ons klimaat echter zeer zeldzaam zijn, behoeft wel ter naauwernood herinnerd te worden.
Ook laat het zich voorzien, dat, indien eenmaal de beoefening der praktische sterrekunde onze noordelijke luchtstreek verlaat, niet enkel Perzie haar zal ontvangen, maar dat zij op haren zuidwaartschen togt ook nog wel andere oorden zal aantreffen, die, evenzeer door de natuur begunstigd, haar eenen even vruchtbaren werkkring beloven.
Reeds het Zuiden van Europa onderscheidt zich ten dien aanzien op eene voordeelige wijze van het Noorden, maar vooral veelbelovend zijn de hooge vlakten van Zuid-Amerika, inzonderheid die der provincie Quito, alwaar de dampkring zoo doorschijnend is, dat von humboldt (Tableaux de la nature. T. II. p. 83) den poncho of witten mantel van een man te paard nog op eenen afstand van 14022 vademen, of ongeveer 5½ uren gaans kon erkennen. Darwin (Journal of Researches, etc. p. 256) zag, bij het bestijgen van den 6400 voet hoogen Klokberg in Chili, de masten der schepen die ten anker lagen in de baai van Valparaiso, op eenen afstand van niet minder dan 26 geogr. mijlen, duidelijk als kleine zwarte streepjes.
Mogt echter de tijd daar zijn, dat de sterrekunde tot hare eerste bakermat terugkeert, en dat ook Zuid-Amerika zijne heerlijke luchtstreek aan hare bevordering dienstbaar maakt, dan zal Europa toch, al zouden ook alle daar thans bestaande observatoriën als voortaan onnut worden afgebroken, met trots mogen terugzien op den schat van wel gevestigde feiten, die het onverdroten geduld, de ijzeren volharding van zoovele voortreffelijke beoefenaars der schoonste wetenschap, gedurende het betrekkelijk kort tijdsverloop van een drietal eeuwen, in weerwil van tallooze hinderpalen, hebben verzameld.