OVER EENIGE GRONDEN,
WELKE TEGEN DE EENHEID VAN
HET MENSCHELIJK GESLACHT
WORDEN AANGEVOERD
DOOR
D. LUBACH.
Een der belangrijkste anthropologische vraagstukken blijft altijd dat, hetwelk de eenheid des menschelijken geslachts betreft. Had linnaeus regt, toen hij, hierin het algemeen aangenomen gevoelen huldigende, alle menschenstammen, hoe verschillend onder elkander in kleur, gelaatstrekken, schedel vorm enz., tot eene en dezelfde soort bragt? Is het geloof aan de afstamming des ganschen menschdoms van éénen oorspronkelijken stam, of, wat nagenoeg hetzelfde is, van één enkel menschenpaar, wetenschappelijk verdedigbaar? Of moet men integendeel even zoovele menschensoorten aannemen, als er volksstammen worden gevonden, die door standvastige physische kenmerken van elkander verschillen, en kan er van eene éénheid van afstamming des menschelijken geslachts geene sprake zijn? Belangrijke vragen voorzeker! Doch even moeijelijk te beantwoorden, als zij belangrijk zijn;—zoodat het niet te verwonderen is, dat te dien aanzien sedert lang onder de beoefenaren der anthropologie een bepaald verschil van gevoelen bestaat.
Ettelijke jaren geleden scheen het geschil geheel beslist te zullen worden ten voordeele van de aanhangers der éénheid van het menschelijk geslacht. Prichard had namelijk zijne Onderzoekingen