— 125 —
ningen uit de gebergten vanwaar zij vermoedelijk afkomstig zijn, zullen eenmaal met zekerheid hunne herkomst doen vaststellen.
Zoo verre is men thans evenwel met het onderzoek dezer gronden in Nederland gevorderd, dat men eenige onderscheidingen heeft opgespoord, die het vaststellen van verschillende afdeelingen mogelijk maken. Dit is reeds veel gewonnen. Al mogten later deze afdeelingen slechts kunstmatige blijken te zijn, uit verkeerde of onvolledige waarnemingen voortgevloeid, dan moest juist het aanwijzen van dat verkeerde en het aanvullen van het onvolledige, ons eenen grooten stap nader aan de waarheid brengen.
Bij het vaststellen van onderscheidingen in de aardlagen, welke de ons bekende buitenschors der aarde vormen, is het een eerst vereischte, dat men den tijd bepale, waarin deze lagen, ten opzigte van elkander, ontstaan zijn; welke de jongste of de laatst ontstane, welke de oudste of de vroeger gevormde zijn. Wanneer men niet te doen heeft met lagen, die, na hun ontstaan, door geweldige aardberoeringen, verheffingen of verzakkingen van den bodem, uit hare oorspronkelijke ligging gerukt zijn, dan is het bepalen van dien betrekkelijken ouderdom niet moeijelijk. En dit is het geval met de zandgronden van Nederland, waarover wij thans handelen; want al zijn zij, door opheffing of nederzakking verheven geworden boven de oppervlakte der zee, waarvan zij eenmaal den bodem uitmaakten, dan is dit evenwel met zoo weinig verstoringen in de betrekkelijke ligging der lagen vergezeld gaan, dat ook hier de algemeene regel nog in volle kracht toepasselijk is, volgens welken de bovenste laag altijd als de laatst ontstane, of de jongste, moet worden aangenomen. Ons zand, met of zonder keijen vermengd, ligt altijd op de kleigronden met zeeschelpen van Twenthe, Gelderland en Limburg. Steeds en overal schieten die kleigronden, daar, waar zij aan de oppervlakte liggen, onder deze zandgronden in de diepte weg. Nimmer zijn zij met dit zand en deze keijen vermengd, maar meestal ligt er daarvan eene, soms zeer dunne laag over henen. Deze kleigronden nu weet men, dat jonger zijn dan de kalk- of krijtgronden van Munsterland, van Odink bij Winterswijk onder anderen, en van den St. Pietersberg, bij Maastricht. Dit krijt