Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/140

Deze pagina is gevalideerd

— 128 —

meestal uit rooden graniet bestaan. Porphyr, gneis, dioriet, schilferglimmer, zandsteenen en kwartsen ontbreken hier evenwel geenszins.

Eene laatste afdeeling eindelijk is het zand zonder keijen, waaruit de meer vlakke gronden bestaan, die, meest overal, de heuvels omringen. Genoegzaam alle waarnemingen schijnen tot dusverre het gevoelen te bevestigen, dat dit zand niets anders is dan het afspoelsel van de heuvels met keijen, gevormd gedurende een tijdperk van overgang tot het hedendaagsche tijdvak, dat eeuwen lang kan hebben geduurd en dat misschien de laatste olifanten, hyaena's en met deze gelijktijdige dieren heeft zien verdwijnen, toen die voor de tegenwoordige Nederlandsche dierenwereld plaats maakten.

Vijf verschillende afdeelingen zijn hier dus te onderscheiden. De eerste is uit het Zuiden herkomstig. De tweede, de kleigronden, denkelijk uit het Rijndal. De derde, de heuvels der Veluwe, enz. grootendeels uit het Zuid-Oosten, maar voor een gedeelte ook uit het Noorden, en de vierde genoegzaam geheel uit het Noorden; terwijl de vijfde, het zand, op de plaats zelve gevormd schijnt te zijn.

Mogt deze vlugtige schets van hetgene thans bekend is betrekkelijk dit zoo merkwaardige onderwerp, velen aansporen om, bij voorkomende gelegenheden, waarnemingen te bewerkstelligen, en om steenen ter nader onderzoek en vergelijking te verzamelen, dan voorzeker zullen wij telkens eene schrede naderen tot de juiste kennis der keijen onzer heidevelden.