Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/154

Deze pagina is gevalideerd

— 142 —

hitte en verweekende vochtigheid met de inademing der versterkende koelere berglucht aldaar te verwisselen. Getuige de wensch van zoo velen, om, na een jaren lang verblijf in die zachte klimaten, het koelere vaderland weder te zien en, ten spijt van nevel en koude en stormen en menigerlei ontbering, in een gesterkt ligchaam en veerkrachtige verlevendiging des geestes, zich de dagen zijner krachtvolle jeugd beter voor te stellen, dan dit in de warmere luchtstreken mogelijk was.

Treffend en schoon is de schildering, welke tyndale, nog niet lang geleden, gaf van den heerlijken plantengroei op Sardinië, waar de oranjeboomen, kersen, amandelen en grenaten tegelijk in de liefelijkste witte, roode en rozenroode bloezems tusschen het blijde groen der bladeren bloeijen, en heerlijk afsteken tegen de meer donkere tinten der sparren en der palmen, die zich boven hen verheffen; waar matig groote oranjeboomen jaarlijks een aantal van wel 4000 vruchten opleveren; waar de suiker wel slaagt en zelfs de koffij met goed gevolg beproefd is, maar waar juist in de meest vruchtbare en uitmuntend graan opleverende vlakten, schadelijke koortsen heerschen, het ergste, naar het volksgevoelen, waar de fraaije daar in het wild groeijende Oleander welig bloeit; door alle welke redenen de bevolking van Sardinië zeer gering is (weinig meer dan een half millioen en dat over eene uitgestrektheid zoo groot als Sicilië), en zijne nijverheid steeds op eenen zeer lagen trap staat.[1]

Wie kent ook niet bij name de schadelijke moeraskoortsen der anders zoo vruchtbare en rijke vlakte van Rome?

 

II. Biedt de grond, bieden de wateren in onuitputtelijke vruchtbaarheid, ja soms in het edelst goud en diamant den mensch schatten aan, die hij in Europa te vergeefs zocht,—ook hier is niet dat, wat het heerlijkst schittert, het best voor den mensch. Neen, Europa misgunt Brazilië zijne diamanten, Peru en Californië zijn goud niet, voor zoo menig menschenleven gekocht, hier, waar het ijzer tot alle nuttige uitvindingen en werkzaamheden den weg baant en met de steenkool en den turf de groote hefboom der hedendaagsche nij-

  1. Zie tyndale, in de Revue Britannique, Août et Septembre 1849, p. 173, 279 en 286–287.