— 145 —
daar ingezoutene bederft spoedig, zoodat het gebruik van vleesch zich hoofdzakelijk tot gevogelte bepaalt.
Noord-Amerika zendt naar Guyana meel, aardappelen, zoute visch, gezouten en gerookt rund- en varkensvleesch, erwten, beschuit, kaas, boter, haring, paarden, varkens, hoenders, eenden enz., uijen, gedroogde appelen en peren, velerlei ijzerwaren en vooral ijs, dat aldaar een hoogst gewigtigen tak van handel uitmaakt (zie p. 46). Engeland zendt velerlei fabrikaten, bier enz.; Frankrijk, Spanje en Portugal hunne wijnen. De kolonie daarentegen voert zelve niet anders uit dan suiker, koffij, rum, siroop en eene geringe hoeveelheid kakau.
Men mist er appelen, peren, perziken en abrikozen, die wel welig groeijen, maar zelden bloem en nooit vrucht geven. Men mist er druiven, vijgen, aardbeziën, aalbessen, frambozen, alle Europeesche granen; ja zelfs het droog voeder voor paarden en muildieren wordt er uit Noord-Amerika en Engeland ingevoerd (ald. p. 45).
Mogen rijst en mais voortreffelijke granen zijn, onze tarwe en rogge, ja zelfs onze gerst en haver munten in voedzaamheid en geschiktheid tot velerlei gebruik boven beide uit. Het is het dagelijksch voedsel, dat, met ons uitmuntend rundvleesch, kracht aan onze spieren geeft en, door het ligchaam, veêrkracht aan onzen geest.
Hoe zwak en ontzenuwd is niet de Neger, die in onze West-Indische koloniën schier alleen van de welsmakende, maar slecht voedende bananen moet leven. Hoe munt de krachtig gevoede Europeaan niet in alle vermogens van den geest en van het ligchaam boven hem uit, die alleen van de ligte kost en de aangename fruiten van den zuiderhemel leven moet.
Eindelijk, naast de uitnemendste vruchten staan daar hevige vergiften. Talrijke planten-afdeelingen, die in gematigd Europa geene enkele vergiftige soort kunnen aantoonen, hebben er vele zoodanige in de heete gewesten des aardrijks.
IV. Hetzelfde geldt van de dieren, die tusschen de keerkringen met duizenderlei middelen van verwoesting begaafd zijn, welke wij in onze luchtstreek niet kennen, doch welke ons de berigten der reisbeschrijvers in de vergiftige slangen, de groote roofdieren,