Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/178

Deze pagina is gevalideerd

— 166 —

der zee ligt, is door verschillende reizigers bepaald, dewijl het allereerst verschijnen van het ijs, en dus van den oorsprong eener menigte bergstroomen, van eene ijsmassa, dikwijls te midden van een groen, boomrijk landschap, zeker het treffendst in het oog springt. Hugi bepaalt, onder een aantal anderen, de hoogte van het einde des Oberaargletschers op 2274 en die van den Untergrindelwaldgletscher op 1039 ellen. Deze laatste daalt het laagste van alle bekende Alpengletschers af; van daar dat hij het meest door reizigers bezocht wordt. Hij grijpt in het gebied der akkers en vruchtboomen, en heeft dit hoofdzakelijk te danken aan zijne steilheid en noordelijke ligging. Het grootst getal gletschers van den eersten rang daalt tusschen de 1000 en 2300 el. Het behoeft naauwelijks vermelding, dat in de meer noordelijke landen de gletschers veel lager reiken. De kaap Cunnen in Noorwegen wordt bij voorbeeld hoofdzakelijk door een gletscher gevormd, die zich bijna tot aan de zee uitstrekt, en in den zomer alleen eenigzins terugwijkt. Henderson spreekt van een gletscher in oostelijk IJsland, die zoo digt aan de zee is afgedaald, dat hij naauwelijks plaats voor een weg heeft overgelaten. Zoo is het ook aan de kusten van Groenland en aan die van Patagonië gesteld.

Het is noodig, ten einde een juist begrip van het wezen der gletschers te verkrijgen, om zich bekend te maken met het materieel, waaruit zij bestaan, dat is met de stof, die in de hoogere gewesten als sneeuw nederslaat, in de lagere in water oplost, maar tusschen die beide toestanden eene reeks van gedaanten doorloopt. Ik wil trachten den lezer eenige oogenblikken met de beschouwing daarvan onledig te houden.

Boven de 3000 tot 3200 el valt in de Alpen zelden regen; de regenwolken zweven, behoudens enkele uitzonderingen, lager, en wel op 2200 tot 2600 el hoogte. De druppels, die nog mogten vallen, blijven, uithoofde van de geringe hoeveelheid vochts, die tot verzadiging der koude, ijle lucht noodig is, klein en weinig beteekenend. Hoofdzakelijk bestaat derhalve het nedergeslagen vocht, welks hoeveelheid, van 1600 el hoogte af, aanzienlijk afneemt, uit sneeuw. Niet uit groote, losse vlokken, zooals wij ze gewoonlijk