— 6 —
Amerika de plaatsvervanger te zijn van het hert, dat de bosschen van Europa bewoont, de Amerikaaansche bison is daar de plaatsvervanger van den Europeeschen enz. In Azië, Afrika en Amerika leven groote soorten van het kattengeslacht, die men onder den algemeenen naam van tijgers kent: zij zijn duidelijk van elkander onderscheidene soorten, doch aan den anderen kant elkander zoo na verwant, dat zij in die werelddeelen gezegd kunnen worden elkander te vervangen. Zoo vervangt in Afrika de langoorige Afrikaansche elefant den kortoorigen van Hindostan en Ceylon. Zoo vindt men op het Aziatisch vastland, op de Sunda-eilanden en in Afrika rhinocerossen, die echter in elke landstreek bepaald van elkander verschillen. Zoo ook vindt men in al die landen en in Zuid-Amerika apen, doch elk land heeft zijne eigene aapsoorten, die niet in de andere worden aangetroffen, en dus elkander vervangen. Even als nu de gestreepte tijger van Bengalen in Afrika vervangen wordt door den panter en den luipaard, en in Amerika door den jaguar en den puma, worden de blanke menschen van Europa in Afrika vervangen door de zwarte Negers, in Amerika door de Roodhuiden, in oostelijk Azië door de gele Mongolen, enz. Zijn die elkander vervangende dieren, niettegenstaande alle overeenkomst, wezenlijk verschillende soorten, dan zullen ook die elkander vervangende menschenstammen, die sedert onheugelijke tijden aan het land hunner inwoning gehecht zijn gebleven, wel als verschillende menschensoorten te beschouwen zijn. Bestaat er daarbij hoegenaamd geene reden, waarom wij zouden veronderstellen, dat de bruine Europeesche beer en de zwarte Amerikaansche, of de onderscheidene tijgersoorten van Afrika, Azië en Amerika van ééne oorspronkelijke beer- of tijgersoort afstammen, dan is het ook moeijelijk te begrijpen, waarom die menschenstammen, die zich ten aanzien hunner woonplaatsen zoo geheel verhouden als de genoemde dieren, juist tot één oorspronkelijk menschenras zouden moeten worden terug gebragt. De juistheid dier vergelijking loopt nog meer in het oog, naarmate wij die meer in bijzonderheden voortzetten. Wij zien dan, dat elk gewest, dat eene bijzonder gekarakteriseerde dierenwereld bezit, ook door een van alle overigen met