— 180 —
overvoeren, in eene scheur van 25 ellen diepte, en het gelukte hem om, niettegenstaande hij den arm gebroken had, door het onder het ijs liggende kanaal van de gletscherbeek heen te kruipen, en alzoo aan den voet van den Wetterhorn weder te voorschijn te komen.
Zijn de vermelde scheuren van het ijs van dien aard, dat zij, tot beneden doorloopende, eene geheele afscheiding der gletscherdeelen ten gevolge hebben, hetgeen meestal bij gletschers van den tweeden rang plaatsgrijpt, dan storten de ijsbrokken met donderend gekraak, dat zich uren ver verspreidt, verdelgend naar beneden; op deze wijze werd eenmaal het geheele dal van Martinach, tot aan de Rhone toe, verwoest. Er zijn nog een tal van onheilen aangeteekend, die het afstortend ijs op dergelijke wijze heeft voortgebragt.
Thans tot de vermelding der verschijnselen overgaande, die het ontdooijen van het ijs oplevert, moet ik ook deze in korte trekken zamenvatten. De geheele vorming van den gletscher, dat is, de verandering der sneeuw in firn, en van deze in ijs, berust, gelijk gezegd is, grootendeels op den voortgang, dien het smelten maakt. Tot dat smelten is eene zeer aanzienlijke hoeveelheid warmte noodig. Een Ned. pond ijs toch van 0 graden behoeft, om water te worden, evenveel warmte als 79 ponden water tot 1 graad verwarming noodig heeft. De smeltingswarmte wordt het ijs toegevoerd door de zon, de lucht en den regen of het op het ijs nedergeslagen water. Volgens pouillet verschaft de zon, bij middelbare geographische breedte, op den middag van een helderen Julijdag, eene hoeveelheid warmte, die, volkomen geabsorbeerd zijnde, op elke vierkante el in een uur tijds 756 Ned. ponden water 1 graad kan verwarmen. Hierdoor wordt dus 9½ pond ijs gesmolten, hetgeen op eene vierk. el ongeveer eene laag van 9 tot 10 streep bedraagt. De werkelijke smelting blijft echter, daar de omstandigheden op of nabij den gletscher veel ongunstiger zijn, verre beneden deze schatting; zij beloopt, gemiddeld genomen, per uur niet veel meer dan 1½ tot 2 streep.
De invloed der lucht op het ontdooijen is zeer ingewikkeld; hij hangt zoowel van de vochtigheid als van de temperatuur af. Enkele dagen uitgezonderd, waarop koude winden over den gletscher waaijen, blijft de ijsvlakte kouder dan de omgevende lucht,