— 184 —
wordt zij door de grondbronnen bedeeld; deze zijn de eenige, die haar bestendig, en dus ook des winters, met kristal-helder water voeden.—Onder het ijs door, is er gezegd; want dat het in het ijs sijpelende water ook eenigzins den onderwand van den gletscher afneemt, is, door onderzoekingen van agassiz, buiten allen twijfel gesteld. Dat afnemen geschiedt intusschen alleen dáár, waar het ijs in een meer zacht klimaat afdaalt; eene ijsbedekking van 20 tot 30 ellen dikte bezit het vermogen, om de winterkoude dermate af te keeren, dat het water ook in dat jaargetijde vloeibaar blijft. Boven, in de meer koude streken, is de gletscher hoogstwaarschijnlijk eeuwig met den aardbodem in onmiddellijke aanraking.
Maar naast het water werkt ook de lucht mede om het ijs aan den onderwand af te knagen; ook de winden spelen er onder door. In wijde holen beweegt zich de lucht, zooals schlagintweit door middel van kruiddamp heeft bewezen, onmiddellijk langs de oppervlakte der gletscherbeek, dus beneden in het kanaal, naar buiten; en dit kan wel niet anders, daar het stroomende water door de wrijving haar medevoert. Boven, langs het gewelf van het ijskanaal, beweegt zich de lucht echter, langs den ijswand, in eene met het water tegenovergestelde rigting. De bovenste luchtstroom had, volgens opgave van laatstgenoemde onderzoekers, 7 graden, de onderste 3 graden warmte, toen de buitenlucht er 10 teekende. Hierdoor wordt het duidelijk, waarom de gletscherholen in hoogte en wijdte, ten gevolge van dooijing, toenemen. Van de lengte-uitgestrektheid van zulke holen levert de zoo straks vermelde redding van bohrer een bewijs op. Schlagintweit drong eens 210 el ver onder den Marcelgletscher door. Hij bemerkte, dat op eenige plaatsen het ijsgewelf door enkele zuilen van ijs werd onderschraagd. Eenmaal verbrak een pistoolschot, dat in de holte van den Rhonegletscher werd gelost, den bovenwand, en twee jongelieden werden daarbij onder het ijs bedolven. Dergelijke instortingen zijn niet zeldzaam. Zij verklaren ook het bij wijlen doorbreken van dikke waterstralen uit de spleten van het ijs; dit water is natuurlijk afkomstig uit den onder den gletscher liggenden waterader; de verzakking van het ijs is wegens zijne dikte aan de boven vlakte naauw merkbaar.