— 202 —
worpen geweest was als het in eenen waschtoestel nooit geschiedt, en het derde dat eene veel sterkere inwerking der chloor ondergaan had, dan dit in zes maal wasschen het geval is. Elk dezer stukken werd wederom in drieën gesneden, en de zoo verkregen negen stukken lint werden achtereenvolgens op eenen dynamometer gespannen waardoor kon onderzocht worden, welk gewigt er voor elk noodig was om het aan stukken te trekken. Gemiddeld toonden de drie eerste daartoe 14,3, de drie volgende 14,6, de drie laatste eindelijk 14 ned. ponden te behoeven. Deze verschillen moeten hoogst waarschijnlijk aan de onvermijdelijke waarnemingsfouten worden toegeschreven, veroorzaakt door de ongelijkheid van het band en vooral door de moeijelijkheid, om de trekkende kracht over de geheele breedte daarvan gelijkmatig te verdeelen; zij zijn ook niet grooter dan de verschillen, die de drie gelijksoortige stukken onderling opleverden. Maar zelfs al wilde men deze uitkomsten op de voor soda en chloor meest ongunstige wijze uitleggen, dan nog zou er alleen sprake kunnen zijn van een verlies aan sterkte door de laatste, van 3 oncen op de 14 pond, of van ongeveer 2 pct., door eene bewerking, met zes maal gewoonlijk behandelen gelijkstaande, of van 1⁄300 voor elke maal bleeken. Als onze kleedingstukken door het wrijven en kneden bij het hand wasschen niet meer sleten, om van het beuken en boenen niet te spreken, dan zouden wij ons lijnwaad zeer lang kunnen gebruiken.
Datgene, wat ik in deze bladzijden door redenering en door feiten heb gepoogd aan te toonen, in korte woorden te zamen vattende, geloof ik te mogen vaststellen, dat het mogelijk is om onze gewone waschmethode door eene minder tijdvereischende en bovendien minder kostbare wijze te vervangen. Wie onder mijne lezers die redeneringen en feiten niet overtuigend genoeg vindt, hij beproeve het. Als hij met oordeel en zorgvuldig te werk gaat, dan zullen zijne uitkomsten zeker mijne beweringen niet logenstraffen.
- April 1856.