— 209 —
groote steenen slechts zeer onaanzienlijke golfjes op onze vijvers en rivieren te weeg brengen; daarom ook zijn de golven op de Oost-zee, Noord-zee en Middellandsche zee veel kleiner dan die op de stille Zuid-zee en den Atlantischen oceaan; daarom kan men van verre reeds banken en ondiepten in onze rivieren, die onder de oppervlakte verborgen zijn, bespeuren aan de meerdere spiegeling en grootere effenheid der water-vlakte. Dit zal nu niet vreemd klinken, wanneer men bedenkt, dat de golf slechts een gevolg is van eene trilling, die zich tot op eene groote diepte uitstrekt, en dat dus, waar deze trilling belemmerd wordt door de nabijheid van den bodem, de golf onmogelijk tot dezelfde ontwikkeling kan komen, als bij grootere diepte. In de diepte van den Atlantischen oceaan en van de Zuid-zee heeft die trilling vrij spel, en daarom kunnen daar zulke groote golven ontstaan. De wind werkt nu voortdurend met rukken en stooten in eene schuine rigting op zulk een uitgestrekt waterveld en brengt zoodoende, even als onze steen, de watermassa in trilling. Van lieverlede worden dan uit de kleine trillingen van millioenen deeltjes golven geboren, die 20, 30 en meer voeten hoog zijn, even als door de zamenwerking van millioenen nietige koraal-diertjes geheele eilanden uit de zee verrijzen.
Wanneer eene groote golf met kracht over eene ondiepte wordt gedreven, dan ontstaan de verschijnselen, die bekend zijn onder den naam van branding en barres des flots of watermuren. Zoodra namelijk eene golf, die op diep water werd ontwikkeld, op eene ondiepte komt, wordt de trilling harer dieper gelegen deelen belemmerd, en zij schuurt, om het kortweg uit te drukken, met haar voet langs den bodem; daardoor begint zij als uit het water te rijzen en wordt vertraagd in hare beweging. De branding kan men aan onze kusten zeer goed waarnemen; zij ontstaat overal waar het strand langzaam afloopt; de uit het water gerezen golf is aan de landzijde steil en aan de zeezijde meer glooijend. Ten gevolge der vertraging, die zij ondervindt, wordt zij door volgende achterhaald, die zich met haar vereenigen, en naar mate de vertraging en schuring toeneemt, groeit zij meer en meer aan. Al hooger en hooger rijst zij uit het water, en weldra komt dan het oogenblik,