— 215 —
schen A en B kan instroomen, verdunt zich. Dit spel gaat geregeld voort, zoo lang er nog beweging in A en B is; bij elke trilling der pooten, wordt de lucht op het eene paar punten verdigt en op het andere verdund; en zoodra de binnenwaartsche beweging der pooten in eene buitenwaartsche overgaat, of omgekeerd, verwisselen ook die paren a en b en c en d hunne rollen. De luchtdeeltjes op eenig punt worden dan regelmatig nu naar binnen en dan weder naar buiten bewogen,—hierin is het beeld van den slinger reeds weder te bespeuren,—en die heen- en wedergang brengt even regelmatig en even eentoonig beurtelingsche verdigtingen en verdunningen voort. En juist zoo als de trillende deeltjes van het water terstond hunne beweging aan andere mededeelen, en even als daar de trilling zich dan van deeltje tot deeltje voortplantte, waardoor immers die kringen ontstonden, zoo wordt ook hier de trilling van deeltje tot deeltje in de lucht voortgeleid, en zoo gaan ook hier uit elk der punten a, b, c en d zich de verdigtingen en verdunningen in regelmatige kringen verder verbreiden.
Maar ééne bijzonderheid nog, die hier bij de stemvork optreedt, wensch ik wat meer op den voorgrond te brengen: deze namelijk, dat de lucht in a en b verdund is op hetzelfde oogenblik, waarop zij in c en d is verdigt, en omgekeerd. Willen wij ons eene voorstelling vormen van den toestand der omgevende lucht, zoodra de vork reeds eenige trillingen heeft gemaakt, dan kunnen wij daartoe weder cirkels bezigen even als in fig. 1. In fig. 2 zijn deze cirkels aangewezen; de doorgetrokkene zijn verdigtingen, en de gestippelde verdunningen. Men ziet, de eerste cirkelbogen rondom c en d zijn doorgetrokken, en die om a en b zijn gestippeld; deze tegenstelling moet immers volgens het gezegde voortdurend bestaan, en daarom zijn de overeenstemmende bogen rondom het eene paar punten steeds van tegengestelde soort als die rondom het andere paar. Zonder dat ik er lang over uitweid ziet men ook dat al de bogen, die om a en b zijn getrokken, de andere, die gelijktijdig van c en d uitgingen, geregeld ontmoeten in de punten, die met e zijn geteekend en die allen vereenigd kunnen worden gedacht in de vier lijnen ee, welke in de figuur zijn aangewezen en juist op de scherpe kanten der pooten uitloopen.