GILBERT WHITE.
Van al de takken, waarin de wetenschap der natuur zich splitst, is welligt geen voor de meeste menschen zoo aantrekkelijk, als die, welke men met den naam van Natuurlijke historie bestempelt. Zeker is het, dat er geen is, waartoe hij eerder en meer als van zelf gedreven wordt. Want reeds het kind vermaakt zich met het gadeslaan en onderzoeken van de voorwerpen, die de natuur het van alle zijden onder de oogen brengt; het wenscht de namen en eigenschappen te leeren kennen van de dieren, die het rondom zich ziet bewegen, van de boomen en kruiden, onder en tusschen welke het speelt; en de pogingen, die het aanwendt om van al die zaken, die zijne nieuwsgierigheid prikkelen, iets te weten te komen, zijn de eerste wankelende schreden van den mensch op het gebied der natuurlijke geschiedenis. Voor verre de meeste menschen blijft het bij die eerste schreden; bij een groot aantal kinderen evenwel, aan wie het geluk van eene meer beschaafde opvoeding te beurt valt, wordt later de natuurlijke historie en het daarmede verbondene verzamelen van dieren, planten en delfstoffen eene liefhebberij, waaraan zij gaarne een groot deel van hunnen tijd besteden, en, ofschoon op nog meer gevorderden leeftijd door velerlei oorzaken die zucht veelal verdwijnt, zoo is het toch zeker, dat de meeste menschen, die overigens aan de beoefening der natuurwetenschappen vreemd zijn gebleven, zich in eene diergaarde, een plantentuin, eene verzameling van delfstoffen eerder te huis zullen gevoelen, dan in eene andere wetenschappelijke inrigting, b.v. in een physisch of chemisch laboratorium. Meer dan eens trof mij, bij het bezoeken van