— 222 —
De tweede opgenoemde oorzaak, het vooroordeel, dat niets de beoefening waardig is, wat geen regtstreeksch stoffelijk nut aanbrengt, zal ook, dank zij hetgeen over dat punt zoovele malen geschreven is en geschreven wordt, weldra bij de beschaafdere klassen des volks althans geen hoofdbeletsel meer zijn tegen de beoefening van eenigen tak van wetenschap. Ik bepaal mij dus hier alleen tot de derde oorzaak, en wil, om iets tot hare uit den weg ruiming bij te dragen, de lezers van dit werk kennis doen maken met den persoon en het werken van den man, wiens naam aan het hoofd van dit opstel geschreven staat.
Die naam zal denkelijk voor de meesten mijner lezers geheel vreemd zijn. Geen wonder! De man, aan wien hij behoort, is een man van de vorige eeuw, wiens werken, zoover mij bekend is, nooit in onze taal zijn overgezet, terwijl hij zelf ook in de geleerde wereld niet zoo veel gerucht heeft gemaakt, dat zijn naam zou geworden zijn tot eene dier namen, die ieder kent. Toch wordt de naam van gilbert white in Engeland, ook bij het grootere beschaafde publiek, nog altijd met achting genoemd, en zijn hoofdwerk, de "Natuurlijke Historie van Selborne," is tot op dezen dag veelvuldige malen herdrukt en door anderen met aanteekeningen en bijvoegsels verrijkt. Vóór mij ligt thans eene uitgave met bijvoegsels en aanteekeningen van Sir william jardine en edward jesse, die in 1854 te Londen in het licht is verschenen.
Over het leven van gilbert white, wanneer men daaronder verstaat de geschiedenis der lotwisselingen die hij ondergaan heeft, en der gelegenheden waarbij hij zich op de eene of andere wijze op den voorgrond heeft gesteld, valt weinig of niets te zeggen. Er is daarvan ook weinig bekend; er kan ook niet veel van bekend zijn. Immers, hij werd den 18 Julij 1720 geboren te Selborne, een dorp van nog geene zevenhonderd inwoners, gelegen in het graafschap Hampshire. 'Met drie van zijne broeders was hij de zucht tot beoefening der natuurlijke historie, die hem zijn gansche leven door bijbleef, verschuldigd aan zijnen vader, john white, een regtsgeleerde, en een man van grondige kennis,—maar tevens afkeerig van allen ophef en uiterlijken glans. Zoo bepaalde hij in zijn uitersten