— 223 —
wil, dat er geen gedenkteeken hoegenaamd voor hem moest worden opgerigt, "omdat hij," gelijk hij zich uitdrukte, "niet begeerde dat zijn naam gedacht zou worden, behalve in het boek des levens." In het jaar 1746 verkreeg gilbert te Oxford den graad van meester in de vrije kunsten (Master of Arts); hij schijnt evenwel ook een godgeleerden graad te hebben ontvangen,—ten minste zou men dit vermoeden uit den titel van "eerwaardigen" (Reverend), die hem overal gegeven wordt,—ofschoon het niet opgeteekend staat, en het ook niet blijkt, dat hij te Selborne, waar hij bijna zijn gansche leven versleet, eenige kerkelijke betrekking heeft bekleed. Na het voltooijen zijner studiën zette hij zich weldra in zijne geboorteplaats neder, waar hij in zijn 73e jaar, den 26 Junij 1793 overleed. Gedurende zijn leven verliet hij Selborne uiterst zelden; eenmaal in het jaar bragt hij Oxford een bezoek, en sleet somtijds eenige dagen elders bij eenen vriend of bloedverwant. Doch over 't geheel bood zijn gansche leven weinig meer afwisselingen aan, dan die, welke door de verandering der jaargetijden worden te weeg gebragt.
Verre was het er intusschen van daan, dat dat leven een werkeloos leven zou geweest zijn, of een leven doorgebragt in het najagen van die nietigheden, die de verveling een bekrompen verstand zoo gemakkelijk als zaken van belang doet beschouwen. De beoefening van de wetenschap der natuur, maar vooral van de natuurlijke historie, nam al zijn tijd in; dáárin leefde hij, dáárin bewoog hij zich,—maar geheel op zijne eigene wijze. Want ofschoon zijne kennis van zijn geliefkoosd studievak vrij uitgebreid was, en geen belangrijke arbeid op het terrein daarvan, die tot zijne kennis kwam, hem onverschillig liet, zoo waren het toch de voorwerpen, welke hem van nabij omringden, die het hoofdonderwerp van zijne studiën uitmaakten. Wat zijn dorp en de onmiddelijke omstreken daarvan hem aanboden, zocht hij te leeren kennen en te doorgronden,—en die studie vulde hoofdzakelijk den langen tijd van zijn leven te Selborne op. De mineralogische en de geologische gesteldheid van den bodem, zoo op zich zelve, als met betrekking tot landbouw en nijverheid, de boomen, die de omliggende bosschen