— 227 —
Teedere insekten, die buiten leven, genieten óf slechts het korte tijdperk van éénen zomer, óf anders dommelen zij in een diepen slaap de koude ongunstige maanden weg; maar de huiskrekels, als het ware in eene heete luchtstreek levende, zijn altijd vlug en vrolijk; een goed kersvuur is voor hen als de hitte der hondsdagen. Schoon zij dikwijls over dag worden gehoord, is toch de nacht alleen de natuurlijke tijd voor hunne beweging; zoodra het donker wordt, neemt hun sjirpen toe, en zij komen voor den dag, van de grootte eener vloo tot hun vollen omvang. Zooals men vermoeden kon uit de brandende atmospheer waarin zij leven, zijn zij een dorstig ras, en toonen groote neiging tot vocht; dikwijls worden zij verdronken gevonden in pannen met water, melk, bouillon enz.; zij houden van alles wat vochtig is, en knagen daarom vaak gaten in natte wollen kousen en voorschoten, die voor het vuur gehangen zijn. Zij zijn de barometer der huisvrouw, haar voorspellende wanneer het regenen zal, en zijn ook, gelijk zij meent, somtijds voorspellers van ongeluk of geluk, van den dood eens bloedverwants, of van de nadering van een afwezigen minnaar. Daar zij de standvastige medegezellen zijn van hare eenzame uren, worden zij natuurlijk de voorwerpen van haar bijgeloof. Deze krekels zijn niet slechts zeer dorstig, maar ook zeer vraatzuchtig; want zij eten het afgeschuimde uit de potten, gist, zout, broodkruimels en allerlei keukenafval of veegsel. Des zomers hebben wij ze, wanneer het avond werd, de vensters uit en over de naburige daken zien vliegen. Deze trek van bedrijvigheid geeft reden van de plotselinge wijze waarop zij vaak hunne verblijven verlaten, even als ook van de manier, waarop zij in huizen komen waar zij vroeger onbekend waren. Het is opmerkelijk, dat verscheidene soorten van insekten nooit gebruik van hunne vleugels maken, dan wanneer zij van zins zijn, om zich van elkander te scheiden en nieuwe volkplantingen te stichten. Wanneer de krekels in de lucht vliegen, bewegen zij zich volatu undoso, in golvende lijnen, even als het boomkruipertje, hunne vleugels bij elken slag openende en sluitende, en alzoo afwisselend rijzende en dalende.
Wanneer zij sterk toenemen, gelijk zij eens deden in het huis,