— 236 —
snel op en neder. Deze slangetjes kunnen eene voorstelling geven van hetgeen wij een lichtstraal noemen; konden wij de eigenlijke aether-deeltjes op eenen lichtstraal waarnemen, wij zouden dan zien, hoe zij te zamen even zulk eene slang-lijn vormen, die met de verbazende snelheid van 280 millioen ellen in eene seconde voortloopt. In de vorenstaande fig. 3, is zulk eene slang-lijn, of wil men liever zulk een lichtstraal, voorgesteld; de aether-deeltjes, die in den toestand van rust, dat is toen er nog geen licht door hen werd voortgeplant, in de gestippelde regte lijn af lagen uitgestrekt, vormen nu de golflijn a g b h c enz; die deeltjes gaan in hunne trilling dwars door de lijn af heen en weder en zij beginnen natuurlijk hunnen heen- en wedergang het een na het ander, even als de deelen van het touw, omdat de trilling altijd eenigen tijd noodig heeft om van a tot f te komen; deed men ze nu in eens allen stilstaan, dat is, ving men hen op in den stand (phase), waarin zij op dit oogenblik verkeerden, dan zouden zij juist door hunne verschillende stellingen de vertooning maken van fig. 3. Men spreekt nu ook van licht-golven, even als bij het water; a g b is een berg, b h c een dal en zoo verder; bergen en dalen overspannen allen eene gelijke lengte; deze lengte tweemaal genomen of, zoo men liever wil, den afstand van den voet van den eenen berg tot dien van den opvolgenden, of de lengte van berg en dal te zamen genomen, dat is de lijn a c, noemt men de golflengte van het licht.
Een allerbelangrijkst punt voor onze volgende beschouwingen is de afhankelijkheid tusschen de bijzondere kleur van het licht en zijne golflengte. Men weet zeker wel, dat het gewone dag- en kunstlicht, dat wij wit noemen, wijl het geheel kleurloos is, eigenlijk in zeven hoofdkleuren kan worden ontbonden; newton verkreeg deze ontbinding met een glazen prisma, en de natuur levert ze ons reeds van zelve in den regenboog en toont de opvolging van rood, oranje, geel, groen, licht-blaauw, indigo-blaauw en violet. Zoodra nu de golflengte maar een weinig verandert, dat is zoodra de afstand tusschen twee opvolgende bergjes, of het lijntje a c in fig. 3, slechts een weinig korter of langer is, kan men er zeker van zijn, dat ook de kleur verandert. Voor rood licht is deze golflengte het