— 242 —
en de proef heeft mijn gezegde bevestigd en bewees het tweede gedeelte mijner stelling, dat namelijk licht gevoegd bij licht duisternis geeft. Men zal bevinden, dat de duidelijkheid der nevenvlammetjes afhangt van de wijdte en zuiverheid der sleuf; naarmate de sleuf wijder wordt zal men overeenkomstig onze opmerking van boven die nevenbeeldjes meer en meer tot zeer fijne verlichte streepjes links en regts van de hoofdvlam zien inkrimpen, die al digter en digter bij elkander komen.
Ik begrijp lezer! dat ik uw geduld daar op eene zware proef heb gesteld; want de gang der afleiding was wel wat moeijelijk en afgetrokken; maar de verklaring van het verschijnsel, voor zoo ver ik ze gaf, meest toch zoodanig zijn, dat zij bij eene tweede lezing nog eenigermate kon bevredigen en voldoen. Naar mijne overtuiging geeft populair schrijven nog geen verlof tot oppervlakkigheid of bepaald valsche beschouwingen; men moet de eigenlijke theorie steeds