— 14 —
reeds in de hoogste volkomenheid aangetroffen wordt. Dit schrift beeldt bij uitsluiting Egyptische voorwerpen en voortbrengselen af, nooit Indische. De zeden en gewoonten, de kunsten der Egyptenaren verschillen ten eenemale van die der Hindoes; de oudste, oorspronkelijke gelaatsvorm der Egyptenaren is geheel anders dan die, welken de Hindoes aanbieden.
Overweegt men nu dit alles, dan moet, zegt gliddon, de vraag: "wat waren de Egyptenaren?" beantwoord worden zoo als pickering zulks deed in een en brief aan morton, en wel op deze wijze: "De Egyptenaren waren noch Negers, noch Maleijers, noch Hindoes, noch iets anders .... zij waren Egyptenaren."
Meer echter, dan de oude Egyptenaren zelve, leveren voor ons oogmerk de Semitische stammen, door de Egyptenaren met eene gele kleur onderscheiden. Van deze toch vindt men nog heden de echte en tamelijk onvermengde afstammelingen, en gedeeltelijk zelfs nog op dezelfde plaatsen, waar hen de oude Egyptenaren kenden.
Onder die volken leveren de Israëliten een treffend voorbeeld op van de onuitwischbaarheid van het stamverschil, door eeuwen op eeuwen heen, in spijt van alle klimaten der aarde. Ofschoon zij de vermenging met andere natiën niet geheel hebben kunnen ontgaan, zoo mogen zij evenwel, meer dan eenig ander, als een betrekkelijk onvermengd volk worden beschouwd. Al de Israëliten, die in Europa, Azië, Afrika en Amerika verstrooid zijn, bezitten dan ook, met weinige uitzonderingen, dien eigenaardigen Joodschen gelaatstrek, dien ieder op 't eerste gezigt kent, zonder altijd te kunnen zeggen, waarin hij bestaat. Men mag besluiten, dat die trek de oorspronkelijke is, welken de Israëliten van ouds her bezeten hebben. En dat dit werkelijk zoo is, daarvan leveren ons de oude monumenten de bewijzen.
Het is waar, er bestaat slechts eene enkele afbeelding, uit de oudste tijden afkomstig, van welke wij met eenige zekerheid kunnen zeggen, dat zij Israëliten moet voorstellen. En die afbeelding bevindt zich niet op een Egyptisch, maar op een Babylonisch mo-