DE PRAKTIJK VAN HET WASSCHEN.
"Eene lezeres van het Album der Natuur die met belangstelling het opstel van den heer logeman over wasschen en bleeken (1856 blz. 194—202) gelezen heeft, stuit op enkele zwarigheden, waarbij hare praktijk strijdig is met de in genoemd opstel gegevene theorie en waaromtrent zij gaarne, ook ten nutte harer medelezeressen, opheldering, liefst door middel van ditzelfde tijdschrift, zoude ontvangen.
Op blz. 199 wordt veel waarde gehecht aan de warmte, ja hitte van de zeepoplossing, waarmede gewasschen wordt, en wordt gezegd, dat, als men het water in onze gewone waschkuipen een tijdlang kokend kon houden, de onreinheden in het linnen veel vollediger opgelost en losgemaakt en dus het eigenlijk wasschen veel "vergemakkelijkt" zoude worden.
Maar wat is dan nu de reden van het zoogenaamde inbranden van vlekken, dat is, dat vlekken in het linnen daar in het geheel niet meer uit te krijgen zijn, als men het vuile goed dadelijk in kokend water dompelt, waarom dan ook onze waschvrouwen weten, dat zij, om genoemd kwaad voor te komen, het linnen eerst in koud water moeten leggen en dit daarna niet dan langzaam verwarmen?
Op dezelfde bladzijde wordt eene waschkuip van ijzer aanbevolen. Maar al wederom leert ons de ondervinding, dat onbedekte ijzerdeelen in eene waschkuip roestvlekken in het goed teweegbrengen. Eene geverwde ijzeren kuip zoude ook bezwaar hebben, omdat alle verw, gelijk de ondervinding leert, op den duur niet tegen den invloed van warm zeepwater bestand is.
Hoe zoude dan eene ijzeren waschkuip voor het gebruik behoorlijk ingerigt moeten zijn, en zou hare aanwending werkelijk verkieslijk zijn boven die van eene houten kuip?