— 256 —
Eindelijk geloof ik, dat men bij het uit de hand wasschen vrij beter dan bij het wasschen met een gereedschap of toestel, het linnen goed nazien en bij alle gedeelten van hetzelve kan bijkomen.
Zoolang derhalve de bovengenoemde bezwaren niet opgeheven zijn, zoude ik vreezen dat de genoemde toestel om te wasschen geene bijzondere aanbeveling verdient."
Wanneer, zooals de geachte schrijfster van bovenstaande regelen niet ongeneigd schijnt te vooronderstellen, hetgeen in mijn vorig stukje met hare praktijk strijdig wordt gevonden, enkel berustte op wat men veelal gewoon is "theoriën" te noemen, dan zou mij het geven der door haar verlangde opheldering eenigzins moeijelijk vallen. Gelukkig is dit niet het geval: de waschtoestellen, wier beginsel ik beschreven en toegelicht heb, bestaan niet à l'état de projet, maar zij worden sedert een paar jaren op vele plaatsen in ons land aanhoudend gebezigd; ik heb er een in mijne eigene huishouding gedurende eenige maanden in gebruik gehad, en alleen bijzondere omstandigheden, waaronder voornamelijk de voor het aan huis wasschen geheel ongeschikte inrigting van mijne woning, hebben belet, dat die toestel voortdurend in gebruik werd gehouden.
Hetgeen ik dus aanvoerde steunde niet op feiten, die in de verte liggen, en waaruit het slechts middellijk voortvloeide, maar regtstreeks op de ondervinding. De uitkomsten, door de geachte schrijfster uit hare "praktijk" vermeld, staan dus niet tegenover mijne "theorie;" maar tegenover hetgeen bij mij evenzeer "praktijk" is. Dit mag op het eerste gezigt vreemd schijnen, en het zou wezenlijk allervreemdst zijn, indien het verschil tusschen ons beider uitkomsten die uitkomsten zelve betrof. Maar het betreft eigenlijk veel meer de opvatting, de uitlegging van die uitkomsten, en in zooverre draag ik er de schuld van, omdat ik er aanleiding toe heb gegeven door mij niet duidelijk genoeg uit te drukken of door iets in mijn eerste stukje onvermeld te laten.
Zoo althans is het met betrekking tot het eerste der door de