— 297 —
stuiptrekkingen en stierven tegelijk. Het geleek naar een duel met pistolen over den zakdoek, bij hetwelk de partijen a tempo vuren.
Hoe vaak zag ik niet kleinere spinnen, zeker met grootere voorzigtigheid, wespen dooden, zonder zelve nadeel te ondervinden. Hoevele regenwormen zag ik niet door aardtorren om het leven brengen, en deze, na hun honger gestild te hebben, frisch en vrolijk voort loopen. Ik zag zelfs zulk een kever eenen anderen kurassier, eenen meikever, (Melolontha vulgaris L.), het minder beschermde achterlijf bij levenden lijve afvreten.—De beide door mij medegedeelde tooneelen herinneren aan het slot van menig treurspel, waar alles sterft, en waar, zoo 't maar eenigzins mogelijk was, zelfs de souffleur zoude moeten sterven. Zouden heftige fatalisten den afloop van onze beide gevallen ook voor de gevolgen van het noodlot houden? (e. von otto, in Allgem. Deutsche Naturh. Zeitung von drechsler, 1856 s. 148).