Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/31

Deze pagina is gevalideerd

— 19 —

De Grieken bleven met de Negers onbekend, tot omstreeks de zevende eeuw voor Christus, toen psammetik I de havens van Neder-Egypte voor Grieksche kooplieden openstelde. Hunne Aethiopes duidden vóór dien tijd alleen die volkeren aan, die werkelijk donkerder van huid waren dan de Hellenen zelve, en dan de bewoners van Klein-Azie, de Syriërs, Phoeniciërs enz. Ook de volken van de noordkust van Afrika bleven langen tijd met de Negers onbekend, en konden althans niet regtstreeks met hen gemeenschap oefenen, voor omstreeks eene eeuw vóór de Christelijke jaartelling, toen de invoering der kameelen hun veroorloofde de groote woestijn, die hen van Nigritie scheidde, door te trekken. De Carthagers en Israëliten zullen wel enkele Negers gezien, misschien wel als slaven bezeten hebben, doch zij kregen die van de Egyptenaren, die alleen eene regtstreeksche gemeenschap met negerlanden konden oefenen door Opper-Egypte en Nubie heen.

 

 

Amerika wordt, met uitzondering van het noordelijkst gedeelte, alwaar de Eskimo's wonen, van het noorden tot het zuiden, dus over de meest mogelijke verscheidenheid van klimaat en bodem, bewoond door volksstammen, die zóó op elkander gelijken, dat men volkomen regt heeft ze tot eene enkele groepte brengen, even als men eene Kaukasische, Mongoolsche en Negergroep aanneemt. Allen bezitten lang, sluik, zwart haar, een laag voorhoofd, flaauwe slaperige oogen, volle zamengedrukte lippen, en een' vooruitstekenden doch benedenwaarts breeden neus. Men kan deze groep in twee afdeelingen splitsen, waarvan de eene de half beschaafde stammen van Mexico, Peru en Bogota omvat, de andere zamengesteld is uit de wilde, geheel onbeschaafde stammen, b.v. alle echte Noord-Amerikaansche roodhuiden, en alle stammen van de oostkust van Zuid-Amerika. Zonderling is het, dat, volgens de metingen van morton, de hersenmassa bij de half beschaafden aanmerkelijk kleiner is, dan bij de geheel wilde stammen; doch dit heldert zich volgens nott op, wanneer men in het oog houdt, dat de intellectuele lobus, namelijk dat gedeelte der hersenen, hetwelk aan de uitingen des verstands ten grondslag ligt, bij beide afdeelingen even groot is,