— 321 —
van dwarse uitsteeksels en van bovenste doornuitsteeksels.
Fig. 22. a Eerste, b laatste staartwervels van een Kangoeroe.
Deze zijn eenigzins naar achteren gekeerd, in tegenstelling met de doornuitsteeksels der halswervels, die naar voren gewend zijn. Het is duidelijk dat daardoor in beide gevallen de voor de beweging van het deel meest gunstige inplanting der spieren wordt verkregen. Maar behalve deze uitsteeksels neemt men aan de eerste staartwervels ook nog een soort van onderste doornuitsteeksels waar, welke soms ter plaatse van hunnen oorsprong eenen ring daarstellen, gelijk bij de visschen algemeen het geval is, maar ook bij sommige zoogdieren, zoo als de slingerapen, terwijl zij bij anderen eenen V-vorm bezitten.
De overige staartwervels der zoogdieren zijn nagenoeg glad, met slechts geringe verhevenheden voor de inplanting van de pezen der spieren. Zij vertoonen schier de gedaante van vingerkootjes, zijnde smal in het midden en ter weerszijde in breede geledingsvlakten uitloopende.
Nog verdient hier vermeld te worden, dat bij sommige zoogdieren het uiteinde des staarts van een nagel of stekel voorzien is. Deze is reeds lang bekend bij den leeuw, maar ook bij sommige kangoeroes (Macropus unguifer, M. fraenatus, volgens gould) en apen (b.v. bij Semnopitheus melalophus) en zelfs bij den in de Lithauensche bosschen levenden Aueros (volgens bekker) wordt zulk een hoornachtige spits aangetroffen.
Bij de vogels, de kruipende dieren en visschen zijn in den regel alle de wervels van min of meer lange uitsteeksels voorzien. Ook komen bij de talrijke soorten zoowel van deze klassen, als van die der zoogdieren, nog een groot aantal wijzigingen voor, waarbij wij, hoe gewigtig ook, hier niet kunnen stilstaan, omdat wij dan in te vele bijzonderheden zouden moeten treden. Alleenlijk doe ik nog de eigendommelijke gedaante opmerken, welke de laatste staart-