— 350 —
wilde bezig houden met eene komeet, die, zoo zij al moest wederkeeren, toch alleen voor een volgend menschengeslacht verschijnen kon. Na den laatsten arbeid van pingré, in zijne Cométographie opgenomen, heeft men de kometen van de jaren 1264 en 1556 gedurende zestig jaren laten rusten, maar toen de tijd der verwachte wederverschijning begon te naderen, hebben zij de belangstelling der sterrekundigen andermaal opgewekt. De Engelsche sterrekundige john russell hind, die zich reeds in jeugdigen leeftijd, door talrijke waarnemingen en berekeningen, een' grooten naam heeft verworven, was in het jaar 1843 de eerste, die zich het lot dezer kometen weder aantrok en pogingen aanwendde, om de onzekerheid harer overeenstemming uit den weg te ruimen. Het was zonderling dat men zich, omtrent de komeet van het jaar 1556, nog steeds te vreden had gesteld met de loopbaan, anderhalve eeuw te voren, door halley berekend, die zelf de waarnemingen, van welke hij zich had moeten bedienen, voor ontoereikende verklaarde; en deze komeet vooral vorderde een nader onderzoek. Hind kon echter de oorspronkelijke waarnemingen van paul fabricius en zelfs het kaartje bij lycosthenes voorkomende niet meester worden, maar ondernam eene nieuwe berekening der loopbaan, naar de opgaven van pingré, aan dat kaartje ontleend, verbonden met eene belangrijke opgave die hij in de Cométographie van hevelius had aangetroffen. De uitkomst door hem verkregen verschilde aanmerkelijk met de vroegere van halley en, veel meer dan deze, met de loopbaan, die pingré voor de komeet van het jaar 1264 had gevonden, zoodat de schijnbare beweging van deze komeet, zelfs niet dan op eene gebrekkige wijze, door de gevondene loopbaan kon worden voorgesteld. Het bleek bovendien, dat de opgaven van pingré niet met elkander waren overeen te brengen, maar, in weerwil van al die bezwaren, bleef hind het als waarschijnlijk beschouwen, dat de kometen van de jaren 1264 en 1556 hetzelfde ligchaam waren geweest, welks wederverschijning op het einde van het jaar 1847, of in het begin van het jaar 1848 verwacht kon worden, en misschien nog zoude worden vervroegd door de storingen, die de komeet in hare beweging ondervonden had.