— 361 —
nieuwe wenteling om de zon in 112943 dagen volbragt zoude hebben. Die nieuwe omloopstijd is echter, door de aantrekking der planeten, tot op 111146 dagen ingekort, en als de komeet andermaal op haren kortsten afstand van de zon zal zijn gekomen, zal zij zoodanig eene snelheid hebben aangenomen, dat zij, zonder verdere storingen, haren nieuwen omloop in 113556 dagen zoude volbrengen. De omloopstijd, tusschen de verschijningen in de jaren 1264 en 1556, bedroeg werkelijk 291 jaren en 279 dagen, en de omloopstijd, tusschen het jaar 1556 en de wederverschijning, daarentegen, zal werkelijk 304 jaren en 110 dagen beloopen. Het verschil tusschen den vorigen en den nieuwen omloopstijd bedraagt alzoo niet slechts eenige dagen, gelijk men vroeger meende, maar 12 jaren 197 dagen, en de komeet, die reeds in het jaar 1847, werd verwacht, zal alzoo eerst op den 22sten Augustus van het jaar 1860 tot haren kortsten afstand van de zon wederkeeren.
De berekeningen van den heer bomme zijn in zich zelve zeer naauwkeurig, en men zoude zich op de door hem verkregen uitkomsten geheel kunnen verlaten, indien hij zijne onderzoeking op een' vasten grondslag had kunnen vestigen. De storing, die eene planeet op een bepaald tijdstip aan eene komeet toebrengt, hangt, gelijk wij weten, van den afstand af, waarop zij van dat ligchaam verwijderd is, en de heer bomme moest dien afstand voor zeer talrijke tijdstippen berekenen, om daaruit den geheelen invloed af te leiden, dien de planeet, gedurende twee volle omloopstijden der komeet, op hare beweging had uitgeoefend. De loopbaan der komeet was echter niet naauwkeurig bepaald, en daarom moest in de berekende afstanden eene onzekerheid overblijven, die weder de daaruit afgeleide storingen onzeker maakte. De heer bomme was uitgegaan van de loopbaan der komeet, voor hare verschijning in het jaar 1556, zoo als die door halley is berekend. Later werd de loopbaan bekend, die hind, in het jaar 1847, heeft verkregen, en de heer bomme schuwde den arbeid niet, om, die bepaling ten grondslag stellende, de berekening der storingen door Jupiter en Saturnus te weeg gebragt, voor het geheele tijdvak van zes eeuwen te herhalen. De nieuwe uitkomst scheen hem boven de vroeger verkregene de voor-