— 367 —
zij op betrekkelijk groote afstanden van de aarde verwijderd blijven moet. De loopbanen der kometen van de jaren 1264 en 1556 gaan die der aarde, aan twee tegenover elkander liggende punten, op vrij korte afstanden, voorbij. Er zijn dus twee punten in de ruimte waar de komeet, die men verwacht, en de aarde elkander tot op vrij korte afstanden kunnen naderen; maar zulk eene toenadering van beide ligchamen kan natuurlijkerwijze geene plaats hebben, tenzij zij, omtrent gelijktijdig, door de punten van hare loopbanen gaan, die het naast bij elkander liggen. Gaat de komeet door een der twee punten van hare loopbaan, die het digtst bij de loopbaan der aarde zijn gelegen, dan kan de aarde zich juist in het naast daarbij liggend punt van hare loopbaan bevinden, en dan kan de afstand van de komeet tot de aarde, gelijk dit in het jaar 1556 werkelijk het geval was, minder dan een tiende deel van den afstand der aarde tot de zon bedragen. Is daarentegen de aarde op dat oogenblik aan het tegenovergesteld deel van hare loopbaan, dan zal de komeet ruim twee malen zoo ver als de zon van ons verwijderd wezen, en de beweging van beide ligchamen zal, voor en na dien tijd, eene groote toenadering onmogelijk maken. In het eerste geval zoude zelfs eene vrij kleine komeet zich groot en in het andere eene groote komeet zich klein vertoonen. De aarde moet op twee bepaalde tijden van het jaar de punten van hare loopbaan bereiken, die het digtst bij de loopbaan der komeet gelegen zijn, en het voorkomen der komeet hangt geheel van de plaatsen af, die zij zelve dan in hare loopbaan zal innemen. Wij kunnen die plaatsen voor alle willekeurige tijdstippen berekenen, zoo wij den tijd des jaars kennen, waarop de komeet door een kennelijk punt van hare loopbaan moet gaan, bij voorbeeld door het punt, dat op den kortsten afstand van de zon is verwijderd, maar die tijd is ons, met betrekking tot de komeet die verwacht wordt, volstrekt onbekend. Wij kunnen dus niet berekenen op welke afstanden die komeet, gedurende hare zigtbaarheid, van ons verwijderd zal wezen, en evenmin in welke standen met betrekking tot de zon zij zich ons vertoonen zal, die ook op haar voorkomen een' zoo grooten invloed hebben. Al wisten wij dus dat de komeet, die verwacht wordt, in zich zelve tot de zeer